Still Life
Waar jouw huis niet meer woont
Still Life is een subliem bewijs van bestaan, meer nog van de Chinees als mens dan als slachtoffer van het systeem.
Geen beeldmateriaal betekent geen bestaan. Beelden gemaakt door Westerse bergbeklimmers van Tibetaanse vluchtelingen die door Chinese soldaten doodgeschoten worden als ze China proberen te ontvluchten, boden afgelopen herfst een glimp van het wrede karakter van de Chinese overheid. Berichten over massale onteigening bereiken het Westen wel, maar zonder beeld is ontkennen en doodzwijgen te makkelijk (zie Darfur) en de ware betekenis van deze berichten bovendien onmogelijk te achterhalen. Still Life (Sanxia haorem) van Jia Zhang-ke toont Chinezen te midden van de aanleg van de Drieklovendam — een megalomaan project om de energiehonger van de Chinese economie te stillen — en laat hen zo ontsnappen aan non-existentie.
Sanming (Han Sanming) komt per boot aan in Fengije, een oude stad aan de Yangtze, om daar zijn ex-vrouw te vinden die hij zestien jaar niet heeft gezien. Hij heeft een adres, maar dat blijkt waardeloos als de straat inmiddels verdwenen is in het almaar groeiende meer achter de dam. In de steile straten staat met verf aangegeven tot waar het water zal komen. Ook Shen Hong (Zhao Toa) is naar de stad getogen om zolang deze nog bestaat daar haar man te zoeken, die er twee jaar geleden voor werk naartoe ging.
Moker
De urgentie van Still Life is niet het logische gevolg van zijn onderwerp. Jia Zhang-ke toont de meedogenloze werkelijkheid op magisch-realistische wijze en lardeert dit ook nog eens met een verhaal over menselijk onvermogen op individuele schaal. Mijnwerker Sanming zoekt in zijn vrije tijd naar zijn ex-vrouw; geld verdienen kan in Fengije met een grote moker in plaats van met een pikhouweel. In minutenlange shots slaan arbeiders met hun mokers ritmisch de stad in puin; alles wat onder het toekomstige waterpeil zal komen, moet gesloopt worden.
Sanming draagt een groot hemd dat zijn bezwete, pezige armen, ietwat gekromde rug en stierennek zichtbaar maakt. Zijn bescheiden motoriek en zwijgzaamheid maken hem tot het prototype van de gewone man, die niet veel anders kan dan zijn lot aanvaarden. Grote verontwaardiging over de Drieklovendam is in Still Life dan ook afwezig. Men heeft al lang geleerd dat grote bewegingen niet te stoppen zijn, of het nou Mao Zedongs Grote Sprong Voorwaarts is of de huidige kapitalistische economische groei (waarvan in Still Life alleen de hufters, een kleine groep opportunisten profiteren).
Er is constant contrast. Armoede tegenover weelde, een stadje tegenover een immense rivier die geblokkeerd wordt, hoge kliffen die hellen over zwoegende individuen, een gigantisch land waarin (voormalig) geliefden elkaar kwijtraken. China’s algemeen belang dat gediend wordt op onmenselijk grote schaal. Pragmatisch utilitarisme is te vrijblijvend, er zouden onaantastbare basisprincipes verdedigd moeten worden!
En zie daar wat Still Life bewerkstelligt: het schreeuwt de verontwaardiging niet van de daken, dat laat het zijn toeschouwer doen. Tussen mist en stof speelt op de achtergrond het grote onrecht, maar op de voorgrond de meest elementaire en voor de personages belangrijkste vraag: waar is mijn geliefde gebleven?