Shirley

Horror en huiselijkheid, zinderend vilein

De gotische horror van schrijver Shirley Jackson en de van sensualiteit doortrokken cinema van onafhankelijke filmtalent Josephine Decker blijken een perfecte combinatie in het zinderende, vileine Shirley.

Dat biografische films vaak een loopje nemen met de werkelijke levensloop van hun onderwerpen is een open deur. Om een heel mensenleven in anderhalf uur te vatten, moeten nu eenmaal offers worden gebracht. Maar Josephine Deckers zinderende Shirley is een ander verhaal. Decker neemt geen loopje maar een complete marathon met het leven van schrijfster Shirley Jackson – en dat komt de film alleen maar ten goede.

Misschien is het zelfs wel misleidend om Shirley een biopic te noemen. Want die enkelvoudige titel ten spijt, en ondanks het feit dat de film zich vrijwel geheel afspeelt in het huis van Jackson en haar echtgenoot Stanley Hyman in het universiteitsstadje Bennington, draait Shirley niet alleen om haar of om hen. Minstens zo belangrijk is een jong stel, Rose en Fred, dat bij het literaire echtpaar in komt wonen. En zij zijn volledig fictie, verzonnen door schrijver Susan Scarf Merrell, die de gelijknamige roman schreef waar de film op is gebaseerd.

Decker neemt vervolgens nog wat extra vrijheden in haar verfilming. Ze negeert bijvoorbeeld compleet dat Shirley en Stanley in werkelijkheid vier kinderen hadden, en ze verplaatst de handeling van 1964 (Jacksons laatste levensjaar) naar de vroege jaren vijftig, toen de schrijver in werkelijkheid nog lang niet de depressieve, aan pleinvrees leidende kluizenaar was die de film van haar maakt – voor zover ze dat dus überhaupt ooit was.

Jacksons oudste zoon Laurence dacht het zijne van de vrijheden die Shirley neemt. “Wie de film in gaat zonder enige voorkennis, zal er ongetwijfeld uit komen met het idee dat mijn moeder een krankzinnige alcoholist was”, stelde hij in een (overigens zeer gemoedelijk) gesprek met hoofdrolspeler Elizabeth Moss, opgetekend in The New Yorker.

Maar voor Shirley als filmisch object is het juist de perfecte keuze de realiteit van Jacksons leven los te laten. Niet voor niets stelt biograaf Ruth Franklin in Shirley Jackson: A Rather Haunted Life: ‘Sommige schrijvers zijn uitzonderlijk geneigd tot zelfmythologisering, en Shirley Jackson was zo’n schrijver.’ Veel meer dan een film over haar leven is Shirley dan ook een verfilming van die mythe – niet een specifiek verhaal of boek, maar de teneur van Jacksons hele oeuvre en de wereld die zij in haar proza schept. Een wereld die balanceert op het snijvlak van horror en huiselijkheid, vol speldenprikken naar de verstikkende moraliteit van sociale conventies waar vooral vrouwen aan werden en worden onderworpen.

Het spel rond fictie en werkelijkheid krijgt een extra laag doordat Shirley zich in de film heeft vastgebeten in de (nog altijd onopgeloste) verdwijning van de jonge vrouw Paula Jean Welden (werkelijk gebeurd), die aan de basis lag van haar tweede roman Hangsaman uit 1951 (fictie) die we haar in de film zien schrijven (waargebeurde fictie).

Josephine Decker toont zich de perfecte regisseur om Jacksons wereld naar het bioscoopscherm én naar het heden te vertalen. In haar eerdere films Butter on the Latch (2013), Thou Wast Mild and Lovely (2014) en Madeline’s Madeline (2018) – in Nederland alleen op kleinere festivals te zien – toonde de onafhankelijk filmmaker al een scherp oog voor de vrouwelijke belevingswereld. Een wereld waarin, net als in het werk van Jackson en zeker ook in Shirley, sensualiteit en huivering gevaarlijk dicht bij elkaar kunnen liggen. Criticus Eric Kohn omschreef Deckers eerdere films in Indiewire al eens als een ‘goddeloos huwelijk tussen Ingmar Bergman en David Lynch’, en die omschrijving is absoluut ook weer op Shirley van toepassing.

“Ik voelde me er op een opwindende manier verschrikkelijk door.” Zo omschrijft Rose haar ervaring van het lezen van Jacksons roemruchte korte verhaal The Lottery. Die opwinding mogen we letterlijk nemen, tonen de openingsscènes van Shirley: direct na het lezen van het verhaal bespringt Rose haar bleue echtgenoot, in het toilethokje van de trein waarmee ze onderweg zijn naar Bennington. Het is het eerste signaal dat Rose niet het muurbloempje is dat ze op het eerste gezicht lijkt.

The Lottery was tijdens Jacksons leven verreweg haar beroemdste werk. Na de publicatie in The New Yorker in juni 1948 (het is nog altijd te lezen op de site van het tijdschrift) regende het brieven met klachten. Sommige lezers dachten zelfs dat haar allegorie – over een dorp waar maandelijks via loting één inwoner wordt geselecteerd om gestenigd te worden – een journalistiek verslag was en vroegen gechoqueerd waar dit barbaarse ritueel plaatsvond.

Het is tekenend voor het onbegrip waarmee veel van Jacksons sardonische, maatschappijkritische horrorverhalen tijdens haar leven werden ontvangen. Daar kwam de afgelopen jaren een kentering in: haar zes romans en vele korte verhalen werden opnieuw uitgegeven en er verscheen een nieuwe biografie. In Decker vindt Jackson nu de perfecte filmische exegeet, en in Moss een weergaloze acteur om haar te vertolken.