SCENERY (FENJING)
Versmelten met het anonieme decor
In Scenery verliest een kordate advocaat langzaam zijn realiteitszin. De Chinese regisseur He Jian Jun slaagt erin een indringend en beklemmend portret te schetsen van mensen die diep zijn ondergedompeld in besluiteloosheid.
In de eerste paar minuten laat de geluidsband van Scenery weinig anders horen dan het sissen van water in een pan, het doffe geslof van slippers, het gegorgel van een gootje en het monotone gezoem van een tondeuse. Deze alledaagse geluiden geven het ritme van de nacht aan, een nacht vol activiteit maar zonder al te veel woorden. Als de hoofdpersonen dan eindelijk toch hun mond opentrekken, dan is dat vaak nog buiten beeld en is hun tekst zakelijk van inhoud en neutraal van toon. De totale hoeveelheid dialoog zou met gemak op anderhalf A4-tje passen.
Aan de sobere stijl van Scenery is af te zien dat we hier van doen hebben met een eigenzinnige filmmaker. He Jian Jun vertelt geen afgerond verhaal met een duidelijke lijn en een gestroomlijnde vormgeving, maar zet met ruwe vegen kleur en beweging een beeld neer van het leven in modern China. De film past dan ook in het rijtje Mama, Bejing bastards — beide van Zhang Yuan — en Frozen van Wang Xiaoshuai. Net als laatstgenoemde, die zich twee jaar geleden op het Filmfestival Rotterdam presenteerde onder de dubbelzinnige naam Wu Ming (‘Geen Naam’), bracht Jian Jun zijn film uit onder pseudoniem. Onder de naam Zhao Jisong smokkelde de filmmaker zijn geesteskind langs de Chinese autoriteiten, die zijn weinig flatterende realisme niet op prijs stellen.
Walging
Jian Jun heeft een voorkeur voor anti-helden die zich proberen staande te houden in een stroeve bureaucratische wereld, maar er net zo goed deel van uitmaken. Na een psychiatrisch verpleger (Red beads, 1993) en een postbode (Postman, 1994) is het nu de beurt aan een jonge advocaat. Deze Xiao Li heeft in een onbestemd provinciestadje een kantoor opgericht en maakt zich op om zijn grote slag te slaan. Als een eerste klant zich meldt, bijt hij zich dan ook vol ambitie vast in de zaak.
Maar de betreffende klacht van een vrouwelijk taxichauffeur blijkt minder makkelijk op te lossen dan hij hoopte. Zij zegt verkracht te zijn door een passagier, een ‘dikke en lange man’. Ondanks de extreme vaagheid van deze omschrijving, gaat Li vol goede moed op zoek naar de dader. Maar overal waar hij aanklopt — een fotozaak, een badhuis, een abattoir — is de man net vertrokken. Even vanzelfsprekend als hol bevestigen gezichtsloze loonslaven het signalement, maar meer dan een echo van Li’s eigen woorden is het niet. Ondertussen raakt hij steeds meer in de ban van de mysterieuze taxichauffeuse. Totdat ze hem een keer meeneemt naar huis, waar ze woont met haar dove, aan tekenfilms verslaafde vader. Li ziet voor het eerst haar ware gezicht en begint te twijfelen aan haar intenties en het bestaan van de ‘dikke en lange man’.
Ook de aantrekkelijke overbuurvrouw, de uitbaatster van kapsalon Zuo Zuo op wie Li een oogje had, schaadt zijn vertrouwen. Op een avond wordt hij naar het lokale politiebureau gesommeerd, waar zij zit opgesloten op beschuldiging van prostitutie. De frisheid en openheid van de kapster blijken plotseling niet meer zo natuurlijk. Uit frustratie keert de advocaat zich tegen haar in een halfslachtige poging tot aanranding. De walging en zelfhaat, die hier weer het gevolg van zijn, slaan om in twijfel of misschien niet hijzelf de geheimzinnige verkrachter is.
Bandrecorder
Jian Jun zet alle subtiele cameratrucks in die hij leerde in dienst van onder andere Zhang Yimou en Chen Kaige, om Li’s teloorgang weer te geven. De transformatie van een enthousiast en optimistisch advocaat in een besluiteloze en lamlendige aanrander wordt getoond met een intensiteit die je niet onberoerd laat.
Een groot deel van die intensiteit zit meer in wat de regisseur weglaat dan in hetgeen hij toont. Er is altijd wel getoeter en geschreeuw op de achtergrond te horen, maar de straten waar Li doorheen sjokt zijn altijd leeg en anoniem. Een blèrende tv bewijst het bestaan van leven, maar Li krijgt het niet te zien. De werkelijkheid ontglipt hem langzaam, net als zijn verdachte. Een poging de realiteit toch nog vast te pakken door zijn gesprekken op te nemen met een bandrecorder, mislukt door technische mankementen. Maar ook als die zijn verholpen, laat de band niets dan ruis horen.
Regisseur Jian Jun berooft zijn hoofdpersoon van zijn realiteitszin en zijn verwachtingspatronen. Hij geeft daarmee indirect commentaar op de hedendaagse ontwikkelingen in China waar oude, traditionele en communistische, waarden worden vervangen door de richtingloze vrijheid van het kapitalisme. Maar de regisseur blijft ver uit de buurt van dit soort zware terminologie en concentreert zich op de menselijke details van de maatschappelijke verandering. Zo langzaam dat je het bijna niet merkt kantelt hij het perspectief, waardoor de wereld plotseling op zijn kop staat. In lange, trage shots komt het leven piepend en knarsend tot een stilstand. En de ooit zo actieve Li eindigt dan als een levenloze figurant in een journaal. Hij is deel geworden van het decor; het landschap — ’the scenery’ — heeft hem opgeslokt.
Edo Dijksterhuis