Rapito
Gekidnapte jongen doet paus wankelen
Stijlvol vertelt deze film het waargebeurde verhaal van een zesjarig Joods jongetje dat in de negentiende eeuw de machtspositie van de paus deed wankelen.
Er zit iets binnenstebuiten gekeerd anachronistisch in Rapito. De nieuwe film van Marco Bellocchio speelt zich grotendeels af in een Vaticaans tehuis in de negentiende eeuw, toen de Kerkelijke Staten nog als een lappendeken over een groot deel van Italië lagen. Maar vervang de paus en die scènes zouden net zo goed het huidige Vaticaanstad kunnen verbeelden.
Het is 1858 als de Katholieke Kerk op de stoep staat bij het Joodse gezin Mortaro en de zesjarige Edgardo meeneemt. Kidnapt, om de titel aan te halen. Edgardo zou als baby stiekem gedoopt zijn en dat maakt hem in de ogen van de Kerk een christen, en die mag niet worden opgevoed door niet-christenen. Het is een waargebeurde zaak, waarop Bellocchio zijn film baseert. Eentje die een bres sloeg in de heerschappij van de paus en de eenwording van Italië inluidde.
Bellocchio is altijd geïnteresseerd geweest in het snijvlak van het politieke en persoonlijke. Hij debuteerde in 1965 met I pugni in tasca, een subversieve satire die vol ingehouden woede de Italiaanse samenleving ontleedt. Zoals veel van zijn beste werk. Sbatti il mostro in prima pagina (1972) en Buongiorno, notte (2003), om een paar voorbeelden te noemen.
Iets van die woede sluimert nog wel in Rapito, maar bovenal is het een klassiek vertelde film waarin alles met eenzelfde schilderachtige esthetiek in beeld wordt gebracht, het melodrama onderstreept door muziek die zo aanwezig is dat het de emotie eerder smoort dan oproept. Elementen die tegenkleuren zijn spaarzaam en een duidelijke focus ontbreekt. Het is het verhaal van de vader die de strijd aangaat met de kerk, van de moeder die verstart in haar verdriet, van de zoon die met elk initiatiesacrament verder bezeten raakt van het christelijk geloof.
Het interessantste aspect aan Rapito is Paolo Pierobon, die in zijn vertolking van Paus Pius IX het absurdisme dat in de film in de verte aanwezig is, naar voren trekt. Hij speelt hem zwelgend in autoriteit, en ook een tikje delirisch. “Laat ze maar zeggen dat ik een reactionair ben, maar dat is niet waar”, zegt hij met een sardonische twinkeling in de ogen. “Ik houd voet bij stuk, het is de wereld die beweegt.”
Even lijkt dat delirium de hele film over te nemen, als een kloppende zweer die begint te etteren. Even zindert het. Maar dan schakelt Bellocchio toch weer terug naar die beheerste toon. Het vakmanschap druipt van Rapito af, maar de film mist de gebalde vuist van zijn eerdere werk.