RABBIT-PROOF FENCE
Reis door een inktzwarte tijd
Rabbit-proof fence vertelt tegen de achtergrond van een donkere politieke periode het op feiten gebaseerde verhaal van drie Aboriginal-meisjes die een duizenden kilometers lange tocht door de Australische wildernis maakten.
Na zijn doorbraak Dead calm (1989) maakte de Australische regisseur Phillip Noyce de grote stap naar Hollywood en vestigde daar zijn naam als maker van gelikte, succesvolle maar sterk in kwaliteit wisselende genrefilms als Sliver, Clear and present danger, The Saint en The bone collector. Na twaalf jaar keerde hij terug naar zijn vaderland om een film te maken over een krankzinnig maar echt gebeurd avontuur dat drie Aboriginal-meisjes in 1931 meemaakten. Voor Noyce lijkt de cirkel rond. Voordat hij naar Amerika vertrok maakte hij in Australië immers al faam met Newsfront (1978) en vooral Backroads (1977), dat op nietsverhullende wijze de problemen van Aboriginals aankaartte.
Rabbit-proof fence behandelt een duistere en vaak verzwegen periode uit de Australische geschiedenis. Aan het begin van de vorige eeuw probeerde de regering raszuiveringen door te voeren, waardoor jeugdige halfbloed-Aboriginals in kampen bijeen werden gebracht om verdere vermenging tussen de blanke en de inheemse bevolking te voorkomen. De idiote postkoloniale tijdgeest wordt in de film sterk geïllustreerd door de pedante, keurig Oxford-Engels articulerende minister Neville (Kenneth Branagh), bij de Aboriginals beter bekend als ‘The devil’, die de meest brute decreten uitvaardigt onder het motto ‘de inheemsen moeten worden geholpen en tegen zichzelf worden beschermd’.
Ongeloof
De onmenselijke situatie in de kampen en de akelige parallellen met de rassenwetten in nazi-Duitsland treden nergens in de film op de voorgrond. Het zijn vooral de details in het leven van alledag die de grote geestelijke tegenstellingen tussen blank en zwart tastbaar maken. Totdat drie Aboriginal-meisjes uit een kamp ontsnappen en huiswaarts keren. Dan verandert de film in "a road movie on foot", zoals cameraman Christopher Doyle (bekend van zijn werk voor Wong Kar-wai) het treffend omschrijft. Het drietal vlucht langs het ruim 2400 kilometer lange hekwerk dat het land van noord tot zuid doorkruist, ontmoet daarbij zowel sympathieke als doortrapte blanken en weet op wonderbaarlijke wijze te overleven. Het is een ongelofelijke reis, helemaal wanneer men beseft dat het hier geen fictief verhaal betreft. Het scenario is gebaseerd op een boek van schrijfster Doris Pillington, die het levensverhaal van haar moeder Molly optekende.
Vooral de lange reis van de drie meisjes herinnert aan Nicholas Roegs thematisch verwante Walkabout (1971), waarin twee blanke kinderen met een jonge Aboriginal een poging doen door de wildernis hun thuis te vinden. Walkabout was echter niet alleen een stilistisch meesterwerk, het bood subtiel commentaar op de discriminatie van de inheemse bevolking, en droeg tegelijk een intense weemoed naar de kinderjaren uit. Noyce weet deze emotie slechts kort op te roepen wanneer hij in de epiloog van zijn film de inmiddels hoogbejaarde Molly ten tonele voert, en een begeleidende tekst verhaalt over haar ‘verloren generatie’. Rabbit-proof fence is een onderhoudend, fraai gefotografeerd en knap gespeeld werkje, maar door de eenduidige bewerking van het originele en dramaturgisch schatrijke verhaal beklijft de film vooral vanwege zijn ereplek in de Galerij der Gemiste Kansen.
Mike Lebbing