Queer
Hunkering onder lagen van fictie
De verfilming van William Burroughs’ nooit voltooide novelle wordt in handen van Luca Guadagnino een portret van menselijke vertwijfeling, verpakt in een ongrijpbare romance.
“The face was ravaged and vicious and old, but the clear, green eyes were dreamy and innocent.” Zo wordt het personage Lee geïntroduceerd in het eerste hoofdstuk van William S. Burroughs’ korte roman Queer, begin jaren vijftig geschreven als vervolg op Junkie (1953) maar pas meer dan drie decennia later gepubliceerd.
Via Lee vond Burroughs een manier om met de afstand van fictie terug te kijken op een periode in zijn leven die hem voor altijd zou tekenen. Hij schreef Queer terwijl hij een proces afwachtte waarin hij terecht moest staan voor het doden van Joan Vollmer, baker van de Beat-revolutie en Burroughs’ informele eega. In 1951 schoot hij haar op een feestje in een ongecoördineerde, dronken performance (hij had aangekondigd dat ze ‘hun Willem Tell-act’ gingen vertonen) door het hoofd.
Als een spook doolt die gebeurtenis door Luca Guadagnino’s film, zonder ooit expliciet deel te worden van de vertelling. Die concentreert zich op Lee’s verliefdheid op Eugene Allerton (Drew Starkey), een jonge oorlogsveteraan die circa 1950 rondhangt in dezelfde bars in Mexico-Stad als de oudere Lee, door Daniel Craig met overgave vertolkt.
Craigs zachte, helderblauwe ogen vormen de oase van onschuld die, als in Burroughs’ beschrijving, zo intrigerend contrasteert met zijn verlopen kop en algehele controleverlies. Lee is een junkie en een alcoholist, gedreven door een combinatie van egocentrisme, romantisch verlangen en impulsiviteit. Op Allerton projecteert hij zijn hunkering naar wezenlijke verbinding.
Levenslange worsteling
In Queer is die liefde zowel fictie als realiteit, beter gezegd: de film lijkt de tegenstelling tussen die twee te willen opheffen. Zelf verklaart Guadagnino in interviews dat zijn filmbewerking (naar een scenario van Justin Kuritzkes) de onbeantwoorde liefde uit Burroughs’ onvoltooide novelle heeft weten te verdraaien tot een beantwoorde, maar wat zijn film laat zien is ingewikkelder en intrigerender. Starkey’s Allerton toont momenten van oprechte tederheid binnen een affaire die van zijn kant primair door opportunisme lijkt te zijn ingegeven.
Romantiek of cynisme: je kunt er beide kanten mee op, en het interessante van Burroughs’ autofictie is dat hoofdpersoon, verteller en auteur alle drie een eigen perspectief op Lee’s belevenissen hebben. Wat Lee’s dromerige blik ziet, verschilt van wat de romanverteller ons voorschotelt. Maar ook wat Burroughs tijdens het schrijven bezighield, en hoe hij in de inleiding bij die lang uitgestelde publicatie op deze periode terugblikte, zijn onderdeel van de film geworden – zie de verspreide verwijzingen naar Vollmers ongelukkige einde, dat Burroughs in 1985 achteraf beschouwt als de drijfveer voor het schrijven van Queer en voor zijn schrijverschap in het algemeen: “De dood van Joan […] manoeuvreerde me in een levenslange worsteling, waarin ik geen andere keuze had dan mij er een weg uit vandaan te schrijven.”
Over al die lagen van min of meer gefictionaliseerde werkelijkheid legt de regisseur ook weer zijn eigen laag. Zoals je kunt verwachten in een film van Guadagnino, zijn de personages – inclusief Lee in zijn meest verloederde staat – steeds in perfect gesneden kleding gestoken en stralen ook de sleazy bars waar ze elkaar ontmoeten een gecureerd soort verval uit. De film is bijna volledig in de studio’s van Cinecittà opgenomen en roept het tijdperk waarin de gebeurtenissen zich afspelen op via de filmesthetiek van de jaren veertig/vijftig, inclusief geschilderde landschapspanorama’s op de achtergrond. Een duidelijke keuze om dit verhaal niet in de wereld, maar in de verbeeldingswereld van dat moment te plaatsen. En die breekt hij net zo gemakkelijk weer open met een associatieve, anachronistische soundtrack waarop Prince, Nirvana, New Order en Sinéad O’Connor naast artiesten uit die periode de sfeer zetten.
Wanhopig verlangen
Het is een esthetische benadering (en een die misschien niet op een vanzelfsprekende manier past bij het werk van Burroughs, die je niet van mooischrijverij kunt betichten), maar het is vooral een benadering die onderstreept hoezeer fictie deel uitmaakt van elk verhaal dat we vertellen, vooral dat over onszelf. Romantisch verlangen, egoïsme en zelfverachting liggen bij Lee in elkaars verlengde. De roes is tegelijk zijn verlossing en zijn val, zijn jacht op jonge mannen even vrijmoedig als desperaat. De diepe connectie die hij voelt in aanwezigheid van Allerton is op het blote oog een eenzijdige, en zijn zucht ernaar op onontwarbare wijze verstrikt met heroïne-onthouding.
Burroughs’ literaire universum legt het soort complexe menselijkheid bloot waar Guadagnino in zijn films graag in wroet. Uiteindelijk neemt zijn verbeelding het volledig over als hij Burroughs’ afgebroken verhaal voortzet met een surrealistische scène waarin dat hele wanhopige verlangen culmineert in een spirituele versmelting. Het mag dan allemaal een fictie zijn, de hunkering is echt.