Ze noemen me Baboe

Het kindermeisje vertelt

Een speelfilm opgebouwd uit echte beelden: Sandra Beerends voegt een uniek kunstwerk toe aan de discussie over het Nederlands-Indische verleden.

Wat een prestatie. Het is al een kunst om uit historisch filmmateriaal een coherent geheel te brouwen ten bate van feitelijke reconstructie – het tv-programma Andere Tijden slaagt er alleen in zijn beste uitzendingen in. Wat regisseur Sandra Beerends doet in Ze noemen me Baboe is van een hogere orde: ze schept een heel nieuw fictief verhaal door beelden uit 179 films te combineren en uiterst precies te hermonteren, met subtiele sfeergeluiden en muziek op de achtergrond.

Beerends’ film draait om baboes (een samenraapsel van twee woorden uit het Bahassa: ‘mba’, mevrouw, en ‘ibu’, moeder), de Indonesische meisjes aan wie veel Hollanders in Nederlands-Indië de zorg voor hun jongste kinderen toevertrouwden. In vijf verschillende archieven speurde Beerends naar beelden van baboes en hun werkgevers, ze las zich in en sprak met tientallen ervaringsdeskundigen. Uit al die indrukken destilleerde ze het personage Alima.

In een lange postume brief aan haar jong overleden moeder, ingetogen voorgelezen door actrice Denise Aznam, beschrijft Alima hoe ze in Bandung als kindermeisje in dienst komt bij een Hollands gezin met vijf kinderen. Baby Jantje is Alima’s eerste zorg, en hij steelt haar hart – herkenbaar voor elke (oud-)au pair is het diep-moederlijke gevoel dat een klein kind in zo’n nabijheid bij je oproept. Het wordt, of lijkt, een beetje van jou.

Met Jantje en de familie gaat Alima mee op verlof naar donker, koud en nat Nederland, waar ze dankzij haar vriendschap met kamermeisje Betsie een snelle transformatie doormaakt; ze leert de taal en wordt zelf een ‘mevrouw’. Alles wordt prachtig ritmisch geïllustreerd met echte beelden van hier en daar: de rijstvelden en de bevroren grachten, kindjes in tropische speelpakjes en baboe’s in veel te grote winterjassen.

Terug in Indië wordt Alima van het gezin gescheiden tijdens de Japanse bezetting en valt ze voor de charmes van een stoere Indonesische onafhankelijkheidsstrijder. Hier had de film schematisch kunnen worden, maar Beerends waakt daarvoor – er zijn geen goeden of slechten, Alima is geen slachtoffer van wie dan ook. Toch bezorgen sommige beelden van fuivende en rijst proppende kolonialen de Hollandse kijker het schaamrood op de kaken.