NEMMENO IL DESTINO
Struikelen in suburbia

Nemmeno il destino is Italiaanse ‘cinéma de banlieux’ die net iets te ver in de modder duikt.
Sociaal realisme heeft wel eens de neiging om drammerig te zijn. De ellende stapelt zich huizenhoog op, als die huizen al niet door de gemeente ontruimd zijn, en de goot blijkt altijd nog dieper dan je voor mogelijk houdt. Soms geldt dat ook Nemmeno il destino (‘Verander het lot’). Net voorbij de helft van de film begint de uitzichtloosheid echt verdomd uitzichtloos te worden, waardoor het lijkt alsof het de regisseur erom te doen is. Die ergernis verdwijnt slechts gedeeltelijk. De film, gebaseerd op het gelijknamige boek van Gianfranco Bettin, is soms melodramatisch maar de regisseur weet dat knap te camoufleren.
Alessandro en Ferdi zijn twee schoolvrienden in een grauwe buitenwijk van Turijn. Ferdi’s vader is alcoholist, Alessandro’s moeder sleept een loodzwaar kloosterleven achter zich aan waarin ze herhaaldelijk door priesters is verkracht. Een van die priesters is Alessandro’s vader. Hij weet niet wie het is maar het klooster stuurt wel elke maand geld om hem en zijn moeder te onderhouden. De katholieke kerk heeft zoals bekend een traditie hoog te houden in het afkopen van schuldgevoel. Toch is het Ferdi die op het dak van een flatgebouw besluit dat zijn leven genoeg aan hem heeft gevreten.
De twee jongens worden omringd door verval. De buitenwijk is een architectonische bastaard van de gemeentelijke planningsdienst waarbij de sondevoeding al jaren geleden is stopgezet. En hun ouders, de ouders die dat leven niet konden ontsnappen, hebben door drank en verkrachtingen ook al jaren geleden de ramen dichtgegooid. Alleen buiten de stad, in een riviertje of in een weiland, kunnen de jongens spelen en dromen over de toekomst.
Grenzen
Daniele Gaglianone camoufleert de soms dik aangezette misère door zijn camera dan weer functioneel, dan weer dromerig te gebruiken. Functioneel wanneer hij de bewegingen van de personages heel letterlijk volgt. Als zij zwemmen en met water gooien, schrikt de camera en schiet opzij. Ferdi’s bezopen vader wordt met een waggelende camera gevolgd. Gaglianone gebruikt snelle montage op precies de goede momenten en net voldoende om het maximale effect te bereiken. De schoonheid in de film zit in eerste instantie vooral in hele korte observaties van Gaglianone’s camera: een oog van heel dichtbij gefilmd, handen die over een muur gaan, net op tijd een fade out. Maar diezelfde hand over de muur is vermoeiend als die voor de vierde keer in beeld komt.
Gaglianone raakte naar eigen zeggen geïnteresseerd in het boek omdat de twee jongens zich tegen grenzen bewegen, zowel letterlijk tegen de stadsgrens als tegen een meer existentiële grens. Gaglianone zou zijn eigen grens ook iets beter moeten bewaken. Ook Alessandro staat aan het eind van de film klaar om te springen en tijdens mijn voorstelling van deze film op het Filmfestival Rotterdam reageerde het publiek daarop door ‘jump!, jump!’ te schreeuwen. Dan is een regisseur dus te ver gegaan. De Tigerjury in Rotterdam had minder moeite met dit flitsend verpakte melodrama want die gaf de film een van de drie Tiger Awards.
Ronald Rovers