Mauvais sang

De creatieve kracht van de uitvergroting

Mauvais sang

Léos Carax is het wonderkind van de Franse cinema; een soort Mozart die, omdat we nu eenmaal niet meer in de achttiende eeuw leven, niet componeert, maar de kunst van het bewegende beeld beoefent.

Amadeus Carax was bij de première van zijn debuut Boy Meets Girl drieëntwintig jaar jong, wat de nodige opzien baarde. Niet in de eerste plaats omdat de jonge Carax zo jong was, maar omdat het voor een debuut een sterke eigen stijl had. Twee jaar later, we schrijven het jaar 1986, deden in de Parijse filmwereld de vreemdste geruchten de ronde. Carax zou zich als een waanzinnig beest gedragen op de set van zijn tweede film, alle produktieregels en afspraken aan zijn laars lappen en een onbekend, maar fenomenaal bedrag over zijn budget heen zijn gegaan.

Dat bleek uiteindelijk mee te vallen; Mauvais sang kende een ongewoon lange draaitijd van dertig weken, maar dat was een uitvloeisel van Carax’ bewust gekozen werkwijze en dat was in de planning opgenomen. Het ‘beest’ werd blijkens interviews die de acteurs afgaven door zijn medewerkers vol bewondering op handen gedragen. Maar de geruchten hadden hun werk gedaan: de jonge Carax was in het bezit van een heuse mythe. Toen het langverwachte Mauvais sang uiteindelijk in première ging was de Franse filmgemeenschap eerst met stomheid ge-slagen, waarna zich felle voor- en tegenstanders aandienden, die in ieder geval onomstotelijk maakten dat Mauvais sang iets heel bijzonders was. Dankzij distributeur Argus, die zich als een soort modern antiquariaat (of ramsj-handel) lijkt te profileren, krijgen we in Nederland, nadat Carax in Rotterdam ook nog van het stempel ‘regisseur van de toekomst’ is voorzien, eindelijk de kans zelf het wonderwerk te zien.

Mijn hoogste verwachtingen werden overtroffen. Mauvais sang is een heel bijzondere filmische ervaring en als we dit jaar niet ook al op twee Germans waren getracteerd, had ik zelfs willen zeggen: de meest bijzondere van het jaar. Mauvais sang is bij meerdere gelegenheden van het etiket postmodern voorzien en samen met die van Jean-Jaques Beineix (Diva, Betty Blue) duikt de naam van Carax op in iedere discussie over de cinematografie en het postmoderne. Eigenlijk is dat zonde, zo’n zwaar en verdachtmakend etiket op zo’n originele en fraaie film. Zeker, er zijn vele invloeden, ontleningen en citaten van en uit andere films in Mauvais sang aan te wijzen, maar de film is veel te hartstochtelijk en emotioneel om hem in een hokje met holle pomo-pastiche’s te stoppen.

Toch is de hardnekkigheid van die etikettering voorstelbaar. Mauvais sang is formeel gezien een soort lappendeken van stijlen en genres. Carax deed geen enkele moeite om die heel verschillende elementen te verdoezelen of onder één noemer te brengen. Hij was duidelijk niet uit op een samensmelting, een innerlijke eenheid; hij zocht het contrast van soms tamelijk extreme tegenstellingen. Zo is Mauvais sang een zeer complex product, maar heeft het een verhaal dat innemend simpel is, als dat van een strip.

Onheilspellend
De zoon van een gangster, Alex (gespeeld door het fenomeen Denis Lavant), wordt door de maten van zijn gestorven vader ingehuurd voor een grote en gevaarlijke klus. Alex wordt verliefd op Anna (Juliette Binoche, hier nog fantastischer dan in Rendezvous van Téchiné en zeker klassen beter dan in The Unbearable Lightness of Being van Kaufman), die echter al in de ban is van Marc, het hoofd van de bende (een rol van Michel Piccoli, die hier zichzelf overtreft). De kracht van Mauvais sang zit in de geïnspireerde en uiterst creatieve uitwerking en uitvergroting van dit, in wezen, standaard verhaalgegeven.

Mauvais sang bestaat uit een keten van doordachte scènes die sterk van stijl en toon kunnen verschillen, van komedie tot melodrama, van moderne harde actie tot de mysterieuze mime-achtige lichaamstaal van de zwijgende film. Mauvais sang behoort tot de categorie films die aan kracht en rijkdom winnen, als je ze meerdere keren ziet. Carax heeft een heel eigen stijl, waar je aan moet wennen. Snel gesneden extreme close-ups van slechts fragmenten van gezichten, sigaretten, aanstekers, het mechaniek van een revolver, worden afgewisseld met lang aangehouden totalen. Er zijn gedeelten in de film die zelfstandige clips zouden kunnen zijn: bijvoorbeeld Carax’ hommage aan ‘Modern Love’ van David Bowie, waarop Lavant een explosieve rennende dans uitvoert die alles in zich heeft om klassiek te worden. De film is overwegend donker, melancholiek en onheilspellend van toon, maar er zitten ook zeer humoristische, helder oplichtende scènes in, waar de door Carax bewonderde Chaplin zich niet voor zou hoeven te schamen. Een belangrijk deel van de film speelt zich af in een enkele nachtelijke studiostraat en een handvol interieurs, maar Carax zag kans om er binnen zijn logica ook spectaculaire scènes tussen te weven met duizelingwekkende parachutesprongen en gierende autoachtervolgingen. Carax houdt van de klassieke Amerikanen, maar ook van de Europese romantiek. De telefoonbeantwoorder van Alex start met een stukje muziek: het mooiste fragment uit Romeo en Julia van Prokowjew; romantischer kan het haast niet.

Daarnaast lijkt Carax mij ook een lefgozer. Hij durft het aan om formele technieken uit de experimentele film en video en ook uit andere disciplines als opera, theater, dans en mime onafgezwakt in zijn film te integreren. De hele slotscène heeft de mise-en-scène van de laatste acte van een tragische opera en de allerlaatste beelden zijn puur experimentele film. De allereerste beelden trouwens, nog voor de titels, tonen de zwart-wit opnamen van gekortwiekte, onhandig vechtende (of parende?) zwanen; een soort leeswijzer, een voorbode van een verhaal vol mislukking, schoonheid en gevaar.