Letters Home
Een definitieve biografie

Letters Home
Op 5 februari 1963 schreef Sylvia Plath een gedicht, omineus getiteld ‘Grens’, met de volgende beginregels: ‘De vrouw is volmaakt./Haar dode/ Lichaam draagt de glimlach van voleinding,/De schijn van Griekse onontkoombaarheid’. Zes dagen later werd ze geknield aangetroffen voor het gasfornuis. Naast haar nalatenschap, de bekende gedichten, een zeer navrante roman, tientallen korte verhalen (creatief proza) en ongelooflijk veel brieven, is ook zijzelf inspiratiebron geweest voor een toneelstuk, waarvan Chantal Akerman een authentieke verfilming maakte: Letters Home is méér dan een gemakzuchtige registratie.
‘De wereld is een schouwtoneel, elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel.’ Dit overbekende citaat van Vondel is om meer dan één reden toepasselijk. De vraag blijft natuurlijk wie de casting verzorgt, om maar te zwijgen over de onkwetsbare rechtvaardigheid van de souffleur die op een correcte afwikkeling van het drama toeziet.
In het leven van Sylvia Plath valt een zekere verliteratuurde toneelmatigheid aan te wijzen, en dat wordt zeer fraai door Akerman benadrukt. Het onderwerp heeft hier meer dan gebruikelijk de uiterlijke representatievorm gedicteerd en hoewel Akerman haar dienstbaarheid op zeer uitgebalanceerde manier gestalte gegeven heeft, moet dus eerst het een en ander over Sylvia Plath worden gezegd.
Maar nogmaals, met het dooreenweven van theatrale en filmische middelen heeft Akerman in Letters Home een definitieve biografie afgeleverd. Op de achterkant van haar dichtbundel Ariel (vertaling Anneke Brassinga, De Bezige Bij, 1980) wordt Sylvia Plath gekenschetst met de opmerking dat ze na haar ontijdige dood vooral bekend werd door de tragische aspecten van haar leven. De tweede regel beweert dan hoopvol, maar uiterst onlogisch dat haar naam in de eerste plaats zal voortleven door haar werk. Die dubbelzinnige benadering – vorm of vrouw? – is in haar geval bijna niet te vermijden, maar tegelijkkertijd bron van veel voorgebakken Prinzipienreiterei.
Het effect van haar poëzie is inderdaad moeilijk in isolement te beoordelen. Sommigen denigreren Plath tot een intrigerende mix van klassiek-literaire motieven, gelardeerd met de feiten van een psychiatrische case history. Anderen misbruiken haar als kapstok voor hun, in retrospect nogal tijdgebonden feministische theorieën. Voor dergelijke zielloze benaderingen biedt Plath eerlijk gezegd alle aanleiding. Haar literaire produktie lijkt een al te nauwe parallel met haar leven te vormen, ware het niet dat zij die autobiografische anecdotiek verwoordt in een heldere en cynische stijl.
Hoofdstuk 11 van haar roman De glazen stolp (Arbeiderspers, 1981) vat thema en tragedie handzaam samen. Daar staat het in enkele fragmenten, schitterend als glassplinters in een hagelwitte zon. Locatie: een stille en beige wachtkamer. De psychiater, een glansrol van Clark Gable, zegt professioneel gedesinteresseerd: “Ik hoor van je moeder dat je overstuur bent.” Hij kan haar aandacht niet lang vasthouden. In een intermezzo droomt ze zich een alternatief, het weesmeisje Ellen Higginbottom dat zich in een larmoyante B-film laat versieren door een matroos, maar de spottende toon geeft de kitsch enig venijn. Luchthartig filosofeert ze over de noodzaak minstens de zesde etage te moeten kiezen voor een afdoende resultaat na de sprong. Ze beschrijft een eigen methode voor harakiri maar oefent voorzichtig met een Gillette-mesje. Ertussen zijn flarden jeugdherinneringen gemonteerd, zoals dat hoort bij een psycho-analytische sessie – wat de indruk wekt van een bestelling op verzoek – en telkens doemt haar moeder op, stimulans en kwa-de genius in één persoon.
Wunderkind
Vader Otto wilde een zoon, kreeg Sylvia – en later toch nog een jongetje – en domineerde zijn jaren jongere vrouw tot in de huishoudportemonnaie. De briljante entomoloog negeerde zijn suikerziekte, gangreen leidde tot amputatie van een been en kort daarna stierf hij aan een longembolie. Aurelia Schober Plath nam verbeten de opvoeding van haar negenjarige dochter ter hand. Zij stimuleerde haar vanaf haar puberteit om verhalen en gedichten te schrijven.
In haar studententijd was dat al tot een psychische behoefte uitgegroeid. Het werd zelfs een financiële noodzaak, zodat Sylvia verkrampt alle grote, commerciële voorbeelden uit de Amerikaanse literatuur ging imiteren. Slechts een paar korte verhalen werden door tijdschriften geplaatst, maar dat was ondanks de eindeloze reeks teleurstellingen voldoende om haar overtuiging te staven een Schrijfster te zijn.
Tijdens haar leven triomfeerde Plath met één gepubliceerde dichtbundel, en haar roem was typerend posthuum. Het scenario ontrolde zich verder langs depressies en manisch enthousiasme. Uit haar dagboeken en een gigantische berg brieven verschijnt ze als een all American girl in pursuit of happiness, gehoorzaam aan de Jaren Vijftig en de grondwet. Het leven is een façade, waarachter ze een speurtocht naar intensiteit, naar ervaringen, naar succes onderneemt. Ze klost over haar eigen toneel. Ze neemt zich voor een afstudeerscriptie te schrijven over ’tweelingen bij James Joyce’, maar het lukt haar niet om Ulysses door te worstelen. Haar eigen identificatieprobleem, op elk terrein, kwam ook niet tot klaarheid. ‘Ze zouden me niet opjutten om boeken te lezen en lange scripties te schrijven. (…) En wie weet trouwde ik dan op een dag met een viriele, maar tedere automonteur en kreeg een groot, koeiig gezin.’
Een kort verblijf in New York eindigde in 1953 met een mislukte affaire en de eerste zelfmoordpoging. Ziekenhuizen grepen toen nog naar de therapie van electroshocks. Sylvia trouwde later met Ted Hughes, een Engelse dichter die de rol van Clark Gable moest overnemen. Het is een paradijs, ze schrijft prachtige gedichten, voor het eerst in mijn leven is er vrede. Op 1 april 1960 wordt haar dochtertje geboren en onmiddelijk belt ze haar moeder in Massachussets, die midden in de nacht te horen krijgt: “Ein Wunderkind, mammie, ein Wunderkind!”
Het verebte tot de prachtige voosheid van een nagespeelde reclamespot. Londen ligt niet naast Hollywood. Een harmonie tussen haar carrière als schrijfster en het moederschap van twee kinderen – ze volgde haar ouders in omgekeerde volgorde na – was onvindbaar. Ted trok in bij een vriendin en na het enkele maanden moedig alleen geprobeerd te hebben passeerde ze op dertigjarige leeftijd de grens.
Twee jaar later bezorgde Ted haar de langverbeide roem met de anthologie Ariel, waarmee hij overigens zijn eigen grafschrift beitelde: ‘De ex-man van Sylvia Plath’. Aurelia Plath publiceerde in 1975 een door haar zelf ingeleide en becommentarieerde keuze van 696 brieven die Sylvia haar – misschien op haar aandrang, misschien omdat ze schrijven prettig vond, misschien had ze zich de dwang der gewoonte eigen gemaakt – vanaf haar universiteitsjaren tot een week voor haar dood had toegestuurd. Mrs. Plath zal het beeld dat in de publiciteit van haarzelf was gegroeid in gunstige zin hebben willen bijstellen.
Na een ontmoeting met Aurelia in 1979 besloot Rose Leiman Goldenberg hierop een toneelstuk te baseren. In 1984 regisseerde Françoise Merie een voorstelling met in de rollen van moeder en dochter Delphine en Coralie Seyrig. Een curieuze identificatie biedt het toeval dat Delphine in hetzelfde jaar is geboren als Plath; de moeder op het toneel had Sylvia in werkelijkheid kunnen zijn.
Intimiteit
Chantal Akerman bewerkte de opvoering tot een zorgvuldige, filmische compositie. De camera volgt over het algemeen onopvallend de actie in een spaarzaam toneelbeeld, maar een languissante pan bij een onverwacht moment van vertrouwelijkheid werkt daardoor extra schokkend. Akerman bereikt een emotionele intimiteit tussen de beide actrices vooral via een uitgekiende kadrering, die soms nog meer lading krijgt door een brutale montage van repeterende close-ups en halftotalen.
Zeer indrukwekkend is bijvoorbeeld de scène waarin Aurelia wegdroomt in een rozige herinnering, terwijl Sylvia nauwelijks bekomen is van haar eerste opname. Die harde confrontatie tussen de leefwerelden van moeder en dochter wordt consequent, vaak in shot-tegenshot, volgehouden. Verder is de film eigenlijk alleen in stereo te volgen. Hun monologen ontrollen zich in een nauw onderling verband, wat me overigens doet afvragen hoe de vertaler de ondertiteling zal vormgeven. De buitelende woorden, de gigantische hoeveelheid tekstuele informatie zou gemakkelijk het hele beeld kunnen overwoekeren.
Eenzelfde effect heeft Akerman bewust aangebracht in de mixage. Regelmatig overstemt zeer precieus gekozen muziek de actie. Een fraai moment is de beschrijving door Sylvia van een glamourfeest, na de dood van haar vader. Deze kernscène krijgt de intensiteit van een kasteelroman, begeleid door een smartlap van Brenda Lee en hot jazz van Charlie Parker. Een tweede voorbeeld is de euforie als Harpers Magazine een verhaal heeft opgenomen; dynamische swing omspoelt Sylvia in pin-up poses en Aurelia die haar dochter naar een traditionelere uitmonstering coacht.
De film komt niet toe aan een serieuze evaluatie van het literaire werk van Sylvia Plath. Dat is ook een onzinnige eis, dat is nooit de doelstelling geweest. Wat wel tot stand is gekomen, is een film die door een internationale jury op het World Wide Video Festival 1987 bekroond werd met de prijs van de stad ’s Gravenhage. De slottekst, uitgesproken door een onvolprezen Delphine Seyrig, is ook van toepassing op Akermans film. In een soort postscriptum haalt Aurelia de eerste bladzijden van een nieuw dagboek van haar dochter uit 1949 aan. Eerst is het nog gedeprimeerd: ‘Nooit, nooit, nooit zal ik de perfectie bereiken waar ik met mijn hele wezen naar haak’, maar meteen volgt daarop: ‘De tijd zal komen dat ik me tenslotte recht in het gezicht zal kunnen zien’. ‘De glimlach van voleinding’.