Les misérables
Kauwgum voor de oren
In de bewerking van de theatermusical Les misérables kiest Tom Hooper ervoor om het realisme van Victor Hugo’s roman te benadrukken. Maar de ontkenning van de kunstmatigheid die inherent is aan de musical wringt.
De filmmusical is van nature een van de meest kunstmatige genres. Dat is ook wat velen erop tegen hebben. Want is het niet raar dat mensen zomaar in zang en dans losbarsten? En dan zijn er ook nog eens die dunne romantische verhaaltjes die in de filmstudio worden verfilmd voor een nepdecor. Verder weg van realisme kun je niet komen. Maar wie zo denkt zou zich de vraag moeten stellen of cinema niet per definitie een kunstmatig medium is. Dat zogenaamde ‘realisme’ ontstaat door tientallen keuzes te maken over kadrering, lensgebruik, belichting, acteerstijl, montage en ga zo maar door. Doen alsof dit niet zo is, dat is pas kunstmatig.
Je kunt het ook omdraaien en het artificiële juist omarmen. Dit was de keuze die bijvoorbeeld de Franse filmpionier Georges Méliès maakte, toen hij 110 jaar geleden zijn feeërieke films ging maken in de studio, met geschilderde decorstukken en alle theater- en filmtrucs die hem tot zijn beschikking stonden. Een keuze die ongetwijfeld de goedkeuring kon wegdragen van Vincente Minnelli, de musicalregisseur die de inherente abstrahering van het genre vierde in films als The Pirate (1948), An American in Paris (1951) — waarbij de geschilderde decors van het fameuze slotballet terug te voeren zijn op beroemde schilderijen — en The Band Wagon (1953) die zich nota bene afspeelt in de theaterwereld.
Botsing
In Tom Hoopers verfilming van de musicalversie van Les misérables, die wereldwijd door meer dan 60 miljoen mensen is gezien, vindt een botsing plaats. Hooper (The King’s Speech) probeert wanhopig de kloof te overbruggen tussen de ‘aangeboren’ kunstmatigheid van het genre en het naturalisme dat Victor Hugo voor ogen had.
Zijn acteurs zongen live op de set in plaats van te playbacken op vooraf in studiocondities opgenomen liedjes. De sets zijn gedetailleerde reconstructies van het Parijs van de negentiende eeuw. Waarbij de armoede en sociale ongelijkheid welbewust ook naar het heden verwijzen, naar onze eigen economische crisis. De cameravoering is minder gestileerd dan gebruikelijk in de musical, met de acteurs veelal close in beeld en een camera die vooral vanaf de schouder wordt gehanteerd. Er zijn een paar pronkerige crane-shots, maar die kunnen niet in de schaduw staan van de complexe choreografieën voor camera en dansers uit de musicals van Busby Berkeley uit de jaren dertig (42nd Street, de Gold Diggers-reeks). Hier onderstrepen ze het drama, zoals dat in kostuumfilms gebeurt als de emoties hoog oplopen en de camera omhoog zwiept.
Verismo
Hugo’s sociaal geëngageerde roman is wat Italianen ‘verismo’ hebben gedoopt, met zijn nadruk op naturalisme, realisme, sociaal determinisme en beschrijving van de armzalige levens van ‘gewone’ mensen. Dat het begrip verismo (‘vero’ betekent waar) ook gebruikt wordt om de opera’s van bijvoorbeeld Verdi en Puccini te beschrijven is geen toeval. De musical Les misérables is een logisch uitvloeisel van die operatraditie.
Hooper koos ervoor in zijn adaptatie de dialogen ofwel weg te laten, ofwel ook te laten zingen. Een beetje zoals in de geheel gezongen musicals van de Fransman Jacques Demy (Les parapluies de Cherbourg, 1964). Maar door de recitatieven helemaal weg te laten, creëert hij wel het probleem van een uitputtende opeenvolging van aria’s en duetten. De filmversie van Les misérables kent daardoor nauwelijks rustpunten en wordt een niet aflatend bombardement van liedjes — wel dertig! — die, weliswaar live, maar niet altijd even sterk gezongen worden.
En wat in Hugo’s tijd misschien nog als naturalisme te boek stond, lijkt nu doorgeslagen naar melodrama. Zoals het verhaal van Fantine (Anne Hathaway), de alleenstaande arbeidersvrouw die uit bittere armoede haar lange haar en een paar kiezen verkoopt om eten voor haar dochtertje Cosette te kunnen kopen. Alsof het allemaal nog niet erg genoeg is, zinkt ze nog verder weg. Op het dieptepunt van haar bestaan verkoopt ze voor een paar grijpstuivers haar lichaam, waarna ze in alle eenzaamheid sterft.
Murw
Deze overdosis melodrama en de nimmer aflatende brei weinig memorabele liedjes (kauwgum voor de oren) laten de toeschouwer uiteindelijk volkomen murw achter. De 2 uur en 37 minuten durende film kent welgeteld twee hoogtepunten. Niet toevallig twee liedjes die wél een rustpunt vormen. Ze werden bovendien beide door Hooper in één lange take opgenomen, waardoor de indringende emoties voorop staan. Anne Hathaway (Fantine) stopt hart en ziel in haar showstopper ‘I Dreamed a Dream’ en nieuwkomer Samantha Barks (Eponine) vertolkt op hartverscheurende wijze ‘On My Own’. Ze zingt het moederziel alleen in de regen, denkend aan haar geliefde die van iemand anders houdt.
De poging van Hooper om de kloof te overbruggen tussen de kunstmatigheid van het filmgenre en het naturalisme van het verhaal is op zich bewonderenswaardig. Toch slaagt hij er niet in. Je kunt niet ongestraft de ‘ware’ aard van een genre ontkennen, de (film)musical zal altijd iets onwerkelijks hebben. Dat is juist het mooie aan musicals. Waar anders zie je een scène waarin Fred Astaire met een kapstok danst of Gene Kelly met een krant? Waar anders is het lied of de dans (of de combinatie van de twee) de drager van de emotie?