Le pot-au-feu

Een culinaire sonate

Le pot-au-feu. Foto: Stéphanie Branchu

De regieprijs ging in Cannes dit jaar naar deze ingetogen en tegelijk uitbundige fantasie over de bijzondere relatie tussen een fijnproever en zijn kok. Kookkunst als metafoor voor het leven.

De culinaire cinema is een curieus genre. Al was het maar omdat films de heerlijkheden alleen kunnen laten zien en niet kunnen laten proeven. Toch is dat nauwelijks een bezwaar, blijkt in Le pot-au-feu van de Frans-­Vietnamese filmmaker Trần Anh Hùng. Al die dynamisch gefilmde eetkunst zet ook een emotionele toon in dit verhaal over levensgenieter Dodin (Benoît Magimel) en zijn virtuoze kok Eugénie (Juliette Binoche). Ergens wordt een menu zelfs vergeleken met een sonate.

Vooral in de eerste helft van Le pot-au-feu is er vrijwel geen moment waarop we niet getuige zijn van het bereiden en genieten. Soms misschien zelfs wat al te dominant, want uiteindelijk gaat het over iets anders.

Eugénie vervult al zo’n twintig jaar alle culinaire wensen van haar heer Dodin en soms delen ze het bed. En nog steeds tasten ze met een glimlach – beminnelijk, onzeker, zelfbewust of vragend – elkaars gevoelens af. Niet voor het eerst vraagt Dodin of Eugénie toch misschien zou willen trouwen?

Achter die ode aan de Franse cuisine schuilt een ingetogen verhaal dat je, hoewel gesitueerd rond 1885, een tijdloze fabel zou kunnen noemen. Van het aanstippen van de man-vrouw-verhouding tot een bescheiden maar gevoelvolle blik op de liefde en het leven, met ruimte voor een toets humor, ontroering en tragiek. Zo tafelt Dodin bijvoorbeeld met zijn mannenvrienden terwijl de vrouwen in de keuken blijven en de tegendraadse Eugénie voor onafhankelijkheid kiest.

Een uitstapje naar een prins met slechte smaak voelt als een zijsprong, maar mooi is het moment dat Dodin besluit de rollen om te draaien door voor Eugénie te koken. En er is de aandoenlijke en gaandeweg belangrijker rol van nichtje Pauline, een culinair wonderkind dat met vroegwijze en tegelijk naïeve blik de eerste stappen in de keuken van het leven zet.

Trần, zich losjes baserend op het boek van Marcel Rouff, spint die draad kalmpjes uit, terwijl de camera moeiteloos de liefde voor de gerechten – van weelderig tot oprecht eenvoudig – tot een geheel weeft met de personages. Om dan plots te kiezen voor een belangrijk moment, intiem of anderszins, waarop die kookkunst niet nodig is. Ook al voelt tegen het eind, na een ingrijpende wending, het culinaire aspect wat als een herhalingsoefening, toch is het knap hoe Trần je in zijn flow weet mee te nemen.