La teta asustada

Fictieve folklore

La teta asustada

De Peruviaanse film zit in de lift. Claudia Llosa’s La teta asustada won in Berlijn de Gouden Beer, Cannes vertoonde Altiplano (waarover volgende maand meer) en in Venetië was Paraiso van Hector Galvez te zien. Ondertussen maakte de in Nederland woonachtige fotograaf Kris Kristinsson in Peru Ruta del jaca, die nog tot eind november in de filmtheaters is te zien.

Een van de dilemma’s bij het bekijken en bespreken van zogenaamde wereldcinema, films uit verre windstreken, is dat je zelden deelgenoot bent van de receptie van een film in het land van herkomst. Toen afgelopen winter Claudia Llosa’s (Lima, 1976) tweede film La teta asustada (The Milk of Sorrow) de Gouden Beer won in Berlijn, werd zij niet alleen alom geprezen, maar dreigde ook hetzelfde te gebeuren als met haar eerdere film Madeinusa (2006). De kracht van haar beeldtaal en symbolische vertaling van een al te bittere sociaal-historische realiteit is zo sterk, dat veel toeschouwers haar films als bijna documentaire-vensters op de geschiedenis van Peru beschouwen. Maar haar films zijn spiegels. En spiegels, zo weten we, vervormen.

Dat bleek bijvoorbeeld uit de vele discussies die ik in augustus bij mocht wonen op het Filmfestival Lima, waar behalve La teta asustada ook Altiplano was te zien, een ‘Peruviaanse’ film, gemaakt door het Belgisch-Amerikaanse echtpaar Peter Brosens en Jessica Woodworth. Eerder maakten zij binnen hun eigen metafysische zoektocht naar wat film is de ‘Mongoolse’ film Khadak.

Het gemak waarmee Westerse toeschouwers bereid zijn om metaforische lagen voor waar aan te nemen binnen een filmverhaal is voor ons vanzelfsprekend, maar voor veel Peruviaanse filmstudenten ligt dat gecompliceerder. Zij stoorden zich bijvoorbeeld aan de manier waarop de inheemse bevolking als ‘exotisch’ werd afgeschilderd, als een folkloristische bron voor vreemde rituelen en tradities. Ze zijn — misschien wel terecht — bang dat het allegorische gehalte van films als La teta asustada en Altiplano aan toeschouwers van buiten Peru verloren zal gaan. Met name Madeinusa werd door veel mensen als een werkelijk bestaand ritueel ervaren. Verdacht in hun ogen was ook dat La teta asusatada met Spaans geld was geproduceerd. Wat voor macht had dat de Spaanse producenten gegeven over de dramaturgie van het verhaal? (Spanje, Peru — zoek er de geschiedenisboekjes maar op na hoe gevoelig dat allemaal ligt.)

Aardappel
Vooropgesteld: La teta asustada is een prachtige film. Claudia Llosa heeft een sterk beeldend vermogen en een groot oog voor de wrede poëzie van de wereld. Achter een eenvoudig verhaal over een jong dienstmeisje in Lima ontvouwt zich de complexe geschiedenis van de vele vrouwen die in Peru onder de terreur van de maoïstische Lichtend Pad-beweging verkracht en mishandeld zijn. De film geeft stem aan het volksgeloof dat zij deze trauma’s van de burgeroorlog via hun moedermelk aan hun dochters hebben doorgegeven. En dat mag dan nog zo hard worden ontkend door een dienstdoende arts, de metafoor van de vrouw die via haar moedermelk haar zonden en noodlot op haar dochters overdraagt, is ijzersterk.

Dan moet je hem wel als metafoor kunnen zien natuurlijk. En het complexe met metaforen is dat ze hun werking bewijzen in dat spanningsveld tussen wat letterlijk en figuurlijk voor waar kan worden aangenomen.

In de nepdocumentaire Ruta del jaca van fotograaf Kris Kristinsson ligt dat nog ingewikkelder. In die film wordt de (fictieve) reis gereconstrueerd die een Amerikaans echtpaar in de jaren tachtig op het hoogtepunt van de gruwelen maakte op zoek naar een sjamaan die de vrouw van kanker kon genezen. In de film ontrafelt hun zoon Matt de vele mythes die er rondom hun mysterieuze verdwijning ontstonden: verongelukt, gekidnapt door Lichtend Pad of zelf fellow travellers van de terroristische beweging?

De film scoort hoog op het gebied van de etnografische rariteiten (wonderbaarlijke genezingen met hamsters!) maar die hebben zo’n hoog kermisgehalte (vooral als de hoofdpersoon zich er in het kader van de participerende journalistiek ook maar aan waagt), dat enige andere motivatie van de film erdoor verloren gaat.

Folklore
De mix die Claudia Llosa maakt van werkelijk realistisch-minimalisme en fictief magisch-realisme, maakt haar film lastiger te decoderen. Het maakt haar ook de betere filmmaker, omdat ze de werkelijkheid probeert te benaderen vanuit dat wat vreemd is in het normale en normaal in het vreemde. Die kleine perspectief-verschuiving verheldert uiteindelijk veel over de menselijke natuur, over wreedheid, en over hoe mensen dat kunnen laten voortduren: namelijk omdat ‘we’ ‘het’ zo normaal zijn gaan vinden.

De fictieve folkore die Llosa voor haar films ontwikkelt, klinkt ook door in de liederen die moeder en dochter voor elkaar zingen. Luister maar naar de teksten, en je weet dat dit nooit echte volksliedjes kunnen zijn. Maar ze moet wel erg dol zijn geweest op die vondst, want het zingen gaat maar door. De liedjes groeien en woekeren, net als de aardappel in Fausta’s vagina. Het is bizar en nachtmerrie-achtig, maar ook simpelweg teveel van het goeie.