Knielen op een bed violen
Radicaliserende gristen
In de verfilming van Jan Siebelinks bestseller Knielen op een bed violen wordt een man verscheurd tussen de liefde voor zijn vrouw en kinderen en een sektarisch zwartekraaiengeloof.
Je kunt veel zeggen over vroegere met hel en verdoemenis zwaaiende dominees, maar niet dat ze niet duidelijk waren. De mens is een worm, die het verdient om vertrapt te worden. Voor wie van God houdt, is alles op aarde minder waard, zegt een gristelijke fundamentalist in 1949 tegen plantenkweker Hans Sieves in Knielen op een bed violen. Hans moet kiezen tussen "klein geluk of eeuwig zielenheil", zo houdt hij hem voor. Klein geluk is al het aardse, zoals een gelukkig huwelijk.
Een mens in normale doen zou de zwarte kraai met pek en veren wegjagen, maar Hans, die gelukkig getrouwd is met Margje, heeft het moeilijk, wat hem vatbaar maakt voor de zwartgallige religieuze praatjes. Als kweker houdt hij nauwelijks het hoofd boven water en hij worstelt met schuldgevoelens over zijn vader, een grafdelver, die een inktzwart geloof aanhing, en stikte toen hij in een graf viel.
Met Hans gaat het van kwaad – een passend woord in dit verband – tot erger. Als hij in zijn tuin letterlijk het licht ziet, slaat de religieuze mataglap definitief toe. "Papa heeft God gezien", zegt zijn zoontje. "Nee, papa heeft een beetje te hard gewerkt", antwoordt Margje, die Hans tevergeefs probeert terug te voeren naar planeet aarde.
Als de film acht jaar vooruit springt, houdt Hans wekelijks thuis religieuze gebedsdiensten met de zwarte kraaien. Margje mag als huisvrouw de heren van drank en spijs voorzien. Weer acht jaar later, we zijn in 1965 beland, komt de film tot een (melo)dramatische climax.
Knielen op een bed violen ziet er visueel uitstekend uit, maar is niet het aangrijpende drama geworden dat het misschien had kunnen zijn. Dat ligt niet aan de acteurs (Barry Atsma als Hans, Noortje Herlaar als Margje), maar aan de onbegrijpelijkheid van Hans’ religieuze sektarisme. Waarom sluit hij zich aan bij zeloten, die zijn huwelijk en gezin de vernieling in helpen? Wat drijft hem? Is hij een hulpeloos mens die in de klauwen van een sekte valt? Een psychotische man, die in een kliniek thuishoort? Of een man die na de dood van zijn tirannieke vader een nieuwe autoritaire pseudovader zoekt in religieus fanatisme? Of zien we een man die zich boven gewone stervelingen wil uittillen, wat hem in het maatschappelijk leven niet lukt, maar wel met een extreme vorm van religie?
Knielen op een bed violen schetst een tragisch geval van religieuze radicalisering. Een eeuwig actueel thema, waarvoor blijkbaar alle religies vatbaar zijn. Evenals patriarchale verhoudingen. In Knielen op een bed violen zijn vrouwen geschapen om mannen te dienen. Wie het anders ziet, is bevangen door satan.
In de tweede helft van de film worden snel, te snel, andere zaken uit Siebelinks roman behandeld, zoals de generatiekloof tussen Hans en zijn jongste zoon ("Je houdt je mond, rotjong!"), en zijn relatie met zijn steenrijke, wereldse buurman. Het voelt als afraffelen. Dat Knielen op een bed violen ook een déjà vu oproept, komt doordat hij in een veertigjarige Nederlandse filmtraditie over het verstikkende geloof van mannenbroeders staat. Alles is nu wel gezegd over die klamme deken. Laten we afspreken dat de traditie met deze film stopt.