JOHN Q.
Arbeideristische heilige pleegt wanhoopsdaad
In zijn vierde film laat Nick Cassavetes een blauweboordheld vechten voor het leven van zijn zoon. Tot wanhoop gedreven door een failliet verzekeringssysteem gaat John Q. tot het uiterste.
Op papier ziet de nieuwe film van Nick Cassavetes er uit als het perfecte vehikel voor Denzel Washington om als eerste zwarte acteur twee Oscars achter elkaar te winnen. John Q. bezit namelijk de twee basisingrediënten waar de leden van de Academy dol op zijn: een zielige ziekte en een in-en-in Amerikaanse held.
De held is John Quincy Archibald, Denzel Washingtons personage. Hij werkt parttime in een fabriek, houdt van zijn vrouw en kind, gaat braaf naar de kerk, heeft een netjes raciaal gemêleerde vriendenkring en is gelukkig. De ziekte in kwestie is de hartafwijking van zijn zoontje Mike. Die wordt pas ontdekt wanneer het knulletje tijdens een honkbalwedstrijd in elkaar zakt en op de intensive care belandt.
Johns ziekteverzekering blijkt de noodzakelijke harttransplantatie niet te dekken. Als een echte aanpakker doet John alles om het benodigde geld bij elkaar te krijgen. Hij verkoopt zijn halve huisraad, loopt banken en overheidsinstanties af en schakelt zelfs een tv-station in. Maar het mag niet baten. En dan komt hij op het onvermijdelijke punt dat iedere echte Amerikaanse held vroeg of laat bereikt: hij neemt het heft in eigen handen. In een laatste wanhoopspoging gijzelt hij de medewerkers en patiënten van de eerstehulppost.
Stockholm-syndroom
Regisseur Nick Cassavetes (She’s so lovely) had met zijn vierde speelfilm alle kanten opgekund. Hij had zich kunnen concentreren op de spanning van de gijzeling en er een actiethriller van kunnen maken. Een familiedrama met hoog tranentrekgehalte lag ook voor de hand. Met iets meer lef had hij zich kunnen verdiepen in Johns ethische spagaat — man zet eigen leven en dat van onschuldige passanten op het spel om het leven van zoon te redden. Of Cassavetes had echt zijn rug kunnen rechten en dit verhaal kunnen aangrijpen om de wantoestanden rond ziektekostenverzekeringen in zijn land aan de kaak te stellen.
Maar John Q. biedt niets van dat alles. De opgefokte gitaren op de geluidsband hinten af en toe naar actie maar het trage tempo van de beelden weerspreekt dat weer. Aan de politieke achtergrond van het drama wordt welgeteld één zin besteedt, die wel raak is ("Amerikanen hebben deze situatie zelf veroorzaakt door te stemmen voor lagere belastingen") maar die ontkracht wordt doordat hij terloops wordt uitgesproken door een anonieme tv-commentator. Ook op moreel vlak is de spoeling dun; nooit twijfelt John aan zijn gelijk. Die ééndimensionaliteit strekt zich uit tot de rest van zijn karakter waardoor iedere vorm van dramatiek al bij voorbaat is uitgesloten. John Q. is een arbeideristische heilige die zijn gijzelaars bijna automatisch opscheept met een Stockholm-syndroom van jewelste en ze te pas en te onpas doet uitroepen dat hij zo’n geweldige man is. Dat maakt de hoofdpersoon tot het platste personage in een script gevuld met louter flat characters.
En dat terwijl Cassavetes nog wel een sterrencast had weten te strikken. Naast Oscarwinnaar Washington staan onder andere Anne Heche, Ray Liotta en James Woods op de rol. Maar die spelen allemaal op de automaat. Alleen Robert Duvall maakt nog iets van zijn rol als weinig gerespecteerde politiechef, die als enige van de overheidsdienaren sympathie weet op te brengen voor de wanhopige vader. Maar daarmee kan de Hollywoodveteraan de film niet in zijn eentje boven het niveau van sjablonendrama tillen. Jammer voor Washington, maar op nog zo’n beeldje hoeft hij volgend jaar niet te rekenen.
Edo Dijksterhuis