Independence Day
Een heerlijk Armageddon
De concurrentiestrijd was feller dan ooit tevoren, de uitkomst weinig verrassend. Independence Day werd de populairste film van het Amerikaanse zomerseizoen 1996 en dreigt nu ook nog Jurassic Park te verslaan als meest succesvolle film aller tijden. De reden? Een perfecte marketingcampagne, opgehangen aan een reeks instant klassieke beelden, die zelfs ongezien al jaren in uw onderbewustzijn rondspoken.
Zoals het een goede blockbuster betaamt laat de plot van Independence Day zich gemakkelijk in twentyfive words or less samenvatten: reusachtige ufo’s schieten de halve wereld aan puin, waarop een kleurrijk groepje overlevenden de buitenaardsen van jetje geeft. Gezien de huidige stand van zaken op het gebied van special effects is het een gouden concept dat bijna niet kan falen, zolang de destructie en de strijd maar grootschalig en spectaculair genoeg zijn.
Dat is hier zeker het geval, waarbij overigens opgemerkt dient te worden dat de uit Duitsland afkomstige regisseur Roland Emmerich en zijn vaste producent Dean Devlin er prat op gaan niet met de nieuwste trucage-technieken te hebben gewerkt, maar juist met de oudste. Het aantal door de computer gegenereerde beelden, CGI-opnamen in Hollywood-lingo, is in vergelijking met films als Twister, Mission: Impossible of Jurassic Park minimaal; het duo vertrouwde liever op schaalopnamen van ambachtelijk vervaardigde maquettes en in de speelgoedwinkel gekochte bouwpakketjes van straaljagers.
Daarmee maken Emmerich en Devlin een lange neus naar menig concurrent. Waar iedereen voor trucage-opnamen bij de peperdure Industrial Light and Magic studio’s aanklopt, slaagden de twee er met het aantrekken van jong Amerikaans en Duits talent in de kosten flink te drukken: Independence Day heeft een lager produktiebudget dan films als Twister en Eraser. En toch vergaat zo’n beetje de hele wereld.
Nu bevat de film wel een aantal beelden dat de vergelijking met trucage-opnamen bij de duurdere concurrenten absoluut niet kan doorstaan, maar dat dondert niet. De makers beseffen namelijk terdege dat trucage-opnamen geen doel maar een middel moeten zijn. Een middel om een verhaal te vertellen. En Independence Day vertelt een beproefd en klassiek verhaal, op beproefde, klassieke wijze. En dat werkt.
Leentjebuur
Zoals eerder bleek uit zijn Duitse produktie Moon 44, een sterk op Star Wars en western-conventies leunende science-fiction-film, en zijn Amerikaanse films Universal Soldier en Stargate, kent Roland Emmerich zijn klassieken. Met een beetje kwade wil kan men zelfs stellen dat de regisseur nog nooit op een origineel idee betrapt kon worden. Emmerich is de vleesgeworden sampler, die in zijn oeuvre ongegeneerd leentjebuur speelt bij beroemde voorgangers.
In het geval van Independence Day betreft het vooral de paranoïde science fiction films uit de jaren vijftig, met name het op de gelijknamige roman van H.G. Wells gebaseerde War of the Worlds en de edelpulp van Earth vs. the Flying Saucers, waarin buitenaardsen Washington al goeddeels vernietigen.
Voor de opzet van zijn personages keek Emmerich naar de rampenfilms die het begin van de jaren zeventig domineerden: hij bevolkt zijn film met vertegenwoordigers van de meest uiteenlopende bevolkingsgroepen (lees: doelgroepen), die elkaar uiteindelijk vinden in de strijd tegen de gemeenschappelijke vijand. Vijfentwintig jaar geleden was het misschien nog ondenkbaar, maar nu wekt het weinig verbazing dat de grootste held door een zwarte acteur vertolkt wordt. Will Smith neemt de rol gretig en met zichtbaar plezier op zich. Sterker nog, hij steekt als straaljagerpiloot meteen de hele film in zijn broekzak, door voortdurend de juiste ironische toon aan te slaan. Met een vette knipoog naar het publiek slaat hij bijvoorbeeld een buitenaards monster knock-out, om vervolgens te klagen over de stank die er vanaf komt. Die hadden we nog niet eerder gehoord.
Huzarenstuk
De komische opmerkingen van Smith zijn hard nodig om tegenwicht te bieden aan een ander belangrijk aspect dat Independence Day in de Verenigde Staten zo succesvol maakte: het is de meest patriottische film sinds mensenheugenis. Geen Amerikaan zou het in zijn hoofd halen zo frequent op vlaggen en andere nationale symbolen in te zoomen, laat staan de president van de VS in een straaljager tegen de ufo’s ten strijde te laten trekken, maar Emmerich schrikt nergens voor terug.
Hij werd beloond met een onnavolgbare lofzang van de Hollywood-hatende Republikeinse presidentskandidaat Bob Dole, die zei: “I liked it. We won. The end. Leadership. America. Good over evil.” De verbaal uniek getalenteerde Dole ging daarmee voor het gemak maar even voorbij aan het torenhoge sterftecijfer en de immense destructie die de film kenmerken. Destructie die zich tekenend genoeg vooral op nationale symbolen als het Witte Huis en het Vrijheidsbeeld richt.
Emmerichs huzarenstuk raakt daarmee een gevoelige snaar, zeker na de bomaanslagen op het World Trade Center en het overheidsgebouw in Oklahoma. In een opmerkelijk staaltje opportunistisch dualisme geeft hij de grootste nachtmerrie van menig Amerikaan een goede en patriottische afloop, terwijl hij terloops de complot-theorieën van regeringshaters als de daders van de aanslag in Oklahoma bevestigt. De regering blijkt burgers al jaren voor te liegen: er is eind jaren veertig daadwerkelijk een ufo geland bij het plaatsje Roswell en het object ligt opgeslagen op een geheime basis. Door in te haken op de hardnekkigste Broodje Aap-verhalen, zich te bedienen van een reeks indrukwekkende en klassieke beelden en het patriottisme te relativeren met wat humor levert Roland Emmerich de ultieme Amerikaanse kassakraker af. Ieder verzet is nutteloos, iedereen gaat plat. Het is alleen jammer dat een verklaring voor de graancirkels uitblijft. Die komen ongetwijfeld in een vervolg aan bod.