HYSTERIA (René Daalder)
Op zoek naar de ideale toekomst
René Daalder, de Verloren Zoon van de Nederlandse film, is terug. De man die in de jaren zestig door collega’s en critici op handen werd gedragen, maar er voor koos in Hollywood van voren af aan te beginnen, is met twee films aanwezig op het Filmfestival Rotterdam. Daalder moet zelf nog even wennen aan het idee. Hoort hij daar wel thuis? Tja, eigenlijk hoort hij nergens thuis. En daarom juist weer overal. Dus zeker op een festival dat het woord ‘international’ zo prominent in het vaandel voert.
De films hebben pakkende, commerciële titels: Habitat en Hysteria. Oppervlakkig beschouwd zijn ze ook makkelijk te categoriseren. Habitat speelt zich af in een wereld die er dankzij de afbraak van de ozonlaag verschroeid en desolaat bijligt. Bovendien vliegen de special digital effects je om de oren. Science fiction dus. In Hysteria probeert een verknipte psychiater de geesten van zijn patiënten samen te smelten tot een collectief bewustzijn: ook SF. Met een vleugje gekkenhuishorror.
Maar dan de films zelf. Sinds de dagen van Frankenstein (1931) wacht de archetypische krankzinnige geleerde onveranderlijk een akelig lot op het witte doek: de schepper wordt door zijn eigen schepping ten val gebracht. René Daalder (vroeger gespeld als Renee Daalder) houdt niet van wat hij noemt ‘cautionary tales’ en dus trekken bij hem juist de gekken aan het langste eind. Microbioloog Hank Symes bijvoorbeeld. In Habitat vestigt hij zich met zijn gezin midden in de woestijn in een huis, waar hij de natuur een tweede kans wil geven. Het experiment loopt uit de hand, maar is juist daardoor geslaagd. En wanneer de psychiater uit Hysteria de geest geeft, staat zijn opvolger al klaar om zijn levenswerk voort te zetten.
Het zijn geen ideeën die aan het brein van de gemiddelde Nederlandse filmmaker ontspruiten. Aan de andere kant is de uitwerking zo tegendraads dat je de films ook weer niet kunt afdoen als typisch (en overigens met Canadees, Brits en zelfs Nederlands geld gefinancierde) Amerikaanse pulp. Het op high definition video gedraaide Habitat begon zijn bestaan zo’n zeven jaar geleden onder de titel Ecophoria. Daalder, die al sinds het midden van de jaren zeventig experimenteert met elektronische manipulatie van het beeld, werkte samen met het computerlab van het New York Institute of Technology aan een virtuele versie van het huis waar het verhaal zich afspeelt. Het lab ging failliet en in de uiteindelijke versie van de film moeten we het doen met een nog steeds respectabele hoeveelheid digitale effecten tegen de achtergrond van een af en toe wat krap ogend studiodecor. Verliep de produktie van Habitat, ook zakelijk gezien, niet geheel naar wens, over Hysteria behield Daalder volledige controle. Toevalligerwijze is juist in deze film geen hoofdrol weggelegd voor special effects.
Nieuwe werelden
De regisseur, telefonisch vanuit zijn woonplaats Los Angeles: "Het technische gedeelte is voor mij uiteindelijk alleen maar een middel tot een doel. Wat ik wil is het vertellen van verhalen waarin ik personages confronteer met werelden die ze nog niet kennen. In Habitat en Hysteria gaat het over personages die zich verliezen in een groter geheel. En dat is wat film voor mij ook ideaal gezien is: mensen confronteren met andere werelden, ze iets presenteren waarin ze zich kunnen verliezen. Technologie biedt je de mogelijkheid dergelijke nieuwe werelden en nieuwe regels te creëren. In die zin voel ik me sterk verwant met de geleerden uit de twee films. De ‘mad scientist’ is degene die verandering aanbrengt in de gevestigde orde en is in die zin de held. Dat klinkt misschien vreemd, want als je het hebt over iets met een autobiografische inslag, dan is dat meestal niet in de context van fantasy en science fiction."
Maar is die persoonlijke toets wel te verenigen met de commerciële eisen van het SF-genre? Daalder meent van wel.
"Het blijven toch films die in de popcultuur wortelen. Popfilms met een toegevoegde intellectuele waarde. Ze passen in een klimaat van commercieel filmmaken en zijn tegelijkertijd persoonlijker dan over het algemeen gebruikelijk is. Ik ben trouwens een beetje huiverig voor het woord persoonlijk, want de meeste ‘persoonlijke’ films zijn op dit moment heel vervelend: al dat Sundance-werk zeg maar. Mijn eigen films zitten ergens tussen commerciële cinema en kunst in. Dat geldt voor veel science fiction, ook in de literatuur. Het is bij uitstek een genre waarin je serieuze thema’s kan verpakken. Kijk maar naar Star Trek."
David Cronenberg
Daalder komt tijdens het gesprek herhaaldelijk terug op wat hij als het essentiële thema van zijn werk ziet: transformatie. In Hysteria wordt dat uitgewerkt op een manier die opvallende overeenkomsten vertoont met de films van David Cronenberg, in Rotterdam vertegenwoordigd met het controversiële Crash. Wanneer de patiënten uit Hysteria aan het eind van de film uitzwermen om nieuwe deelnemers te werven voor hun collectieve brein, doet dat sterk denken aan de slotscène van Shivers (1975), waarin de bewoners van een luxe appartementencomplex hun stek verlaten om de wereld te besmetten met een ‘liefdes-virus’.
Daalder: "Ik ben niet zo bekend met zijn werk. Ik vond Videodrome en Crash interessant. Maar ik haat ‘cautionary tales’ en daarom gaat een film als The fly regelrecht tegen mijn mentaliteit in. Waarom voelen filmmakers zich toch altijd verplicht een toekomst te laten zien waarin alles misgaat? Voor mij is het belangrijk aan te tonen dat nieuwe werelden en nieuwe ordes wél kunnen werken. Als ik in een film marsmannetjes op aarde zou laten landen, dan zou ik ze beslist niet de hele mensheid laten uitroeien. Er zou iets gebeuren dat veel interessanter, perverser of opwindender is. Ik begrijp wel dat drama en conflicten belangrijk zijn, maar je kan ze ook integreren in een film die toch niet het geijkte patroon volgt. Ik ben nu bezig met Strawbery fields, een film waarbij ik gebruik kan maken van veertig Beatles-songs (Daalder verwierf de rechten voor de opvallend schappelijke prijs van drie miljoen dollar, PvT). Die liedjes zijn een geschenk uit de hemel. Ik heb nu eindelijk een lichtvoetig element dat me in staat stelt een verhaal in elkaar te steken, waarin de toekomst inderdaad aantrekkelijk is. Het speelt zich af op twee niveaus tegelijk, in de werkelijke wereld en in een imaginaire, waarin iedereen zichzelf kan heruitvinden. Dat is het enige wat mij interesseert: transformatie, evolutie, en in feite spreek ik me er niet over uit of dat wel of niet goed is."
Toch nog maar even terug naar David Cronenberg. Ook zijn personages transformeren; ze overschrijden grenzen, doorbreken taboes, en ook hij onthoudt zich van een moreel oordeel over hun gedrag. Daalder moet er wel om lachen, als ik hem zo hardnekkig met zijn Canadese collega blijf vergelijken.
"Jaja, I suddenly like his stuff. Maar voor mij is het toch een beetje koud. Ik heb het liever een beetje meer sexy, een beetje meer sensueel. Maar hij is interessant, absoluut. Het punt is dat ik niet zoveel affiniteit heb met andere filmmakers. Ik beschouw mezelf meer als een musicus. Muziek is veel meer een inspiratiebron dan film. Daarom ben ik zo blij met die Beatles-songs. Ze stellen me in staat een musical voor deze tijd te maken. Martin Scorsese en Woody Allen hebben dat ook geprobeerd, maar het is ze niet gelukt."
The Sex Pistols
De filmmaker leeft in het heden, houdt de blik strak op de toekomst gericht en is "chronisch ongeïnteresseerd in het verleden", zoals hij het zelf uitdrukt. Maar juist in zijn geval kun je toch moeilijk om dat verleden heen. Al in 1967 concludeert filmblad Skoop: "Renee Daalder is onze grootste filmer." De regisseur heeft op dat moment welgeteld twee korte films op zijn naam staan: Body and soul 1 & 2. Twee jaar later volgt de lange en voor die tijd kostbare speelfilm De blanke slavin, geprezen door een handjevol critici, gemeden door het grote publiek. Maar Daalder, die zijn liefde voor Amerika nooit onder stoelen of banken heeft gestoken, wil weg. "Op mijn achtste wist ik al dat ik niet in Nederland wilde blijven. Ik kom van Texel en dan deugt het vaste land sowieso niet." Na de Filmacademie woont hij een tijdje in Londen en Parijs, alvorens in 1973 voorgoed naar de Verenigde Staten te vertrekkken.
Daar maakt hij kennis met grote-borsten-fetisjist Russ Meyer (Beyond the valley of the dolls), die hem de fijne — en grovere — kneepjes van het low budget-filmen bijbrengt. In 1976 volgt Daalders debuut in het exploitation-genre: Massacre at Central High, over de bloederige machtsstrijd onder tieners op een high school. Vier jaar na de première beleeft de film een onverwachte revival als belangrijke critici er een parabel over het Derde Rijk in ontdekken. Het verlate succes gaat een beetje aan de maker voorbij; hij heeft al weer andere wilde avonturen achter de rug. Zoals met The Sex Pistols en hun manager Malcolm McLaren, die zijn huis tot hun Amerikaanse hoofdkwartier bombarderen. De Pistols zijn in Amerika voor de opnamen van de film The great rock ’n roll swindle, te regisseren door Daalders vroegere mentor Russ Meyer. Al snel blijkt dat Meyers chauvinistische inborst en de punk-mentaliteit van de Engelsen zich slecht met elkaar verdragen. Daalder: "Malcolm maakte Russ uit voor Hitler en Russ beet de Pistols toe dat het toch mooi de Amerikanen waren geweest die Europa van de nazi’s hadden bevrijd." Meyer en de Pistols gaan uit elkaar en uiteindelijk zal Julien Temple de film afmaken. De Nederlandse inbreng in het project levert een klassieke scène op. Daalder: "Sid Vicious die ‘My way’ zingt in dat showdecor, dat heb ik bedacht. Eerst was dat ‘Non, je ne regrette rien.’"
In 1986 is hij weer even terug in Nederland, als op de Utrechtse Filmdagen zijn ‘postnucleaire musical’ Population one in première gaat. De belangstelling houdt niet over en de film wordt niet in roulatie gebracht. Weer tien jaar later staan de contacten met het vaderland op een nog lager pitje en voorzichtig informeert de regisseur of hij er eigenlijk wel verstandig aan doet naar Rotterdam te komen. "Want weet je wat het rare is? Al mijn films zijn wereldwijd verkocht, behalve aan Nederland."
Gelukkig is Rotterdam gedurende het festival een kleine internationale enclave, waar het voor outsiders goed toeven is. Niks hoofden die niet boven het maaiveld mogen uitsteken, niks bekrompen gezeur in de trant van ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.’ En mochten ze hem daar onverhoopt toch nog negeren, dan kan de regisseur zich altijd troosten met die andere gemeenplaats: een profeet wordt in eigen land nooit geëerd.
Phil van Tongeren