Hard to Be a God

Modder, snot, tandrot en kots

Illustratie Typex

Ruim veertig jaar werkte Alexei German aan zijn verfilming van Hard to Be A God. Zijn sci-fi-middeleeuwen liggen slechts één parallel universum verderop. Wat begon als een afrekening met het anti-­intellectualisme van Stalin eindigde als kritiek op de cultuurhaat van Poetin.

Alles wroet en krioelt. Hard to Be a God (Trudno byt bogom) wordt vooruitgesneld door een reputatie van modder, snot, tandrot, rochels, stront en kots. En het is waar. Als er ooit filmbeelden zijn bedacht die door een reuzentelescoop het gewriemel en gedoe in de oersoep blootleggen dan is het de epische baggerput van Alexei German Seniors laatste film wel. De fluim die de een uit zijn keel schraapt wordt door de ander tussen zijn rottende tanden als een delicatesse naar binnen geslobberd. Ziehier de mens. Althans niet helemaal de mens. Een mensachtige van een parallelle planeet, slechts een paar zonnestelsels verderop waar de verlichting nooit heeft plaatsgevonden en het vagevuur van de Middeleeuwen eeuwig doorwalmt.

Is het toeval dat drie van de grootste Rus­sische films zijn gebaseerd op het science­fictionwerk van de broers Arkady en Boris Stroegatski? Stalker (1979) van Andrei Tarkovski, Days of Eclipse (1988) van Alexander Sokoerov en nu Hard to Be a God (2013) van Alexei German (1938-2013) nemen hun hoofdpersonen mee naar uithoeken van het universum en de menselijke geest en confronteren ze met gewetensvragen. Maar het zijn niet alleen filosofische extremiteiten die de films prikkelend, ontgoochelend en droef-poëtisch maken. De echte waarheid van deze films zit in het denken dat in de beelden tot uitdrukking komt. Ze spreken via het oog. Wat wil je nog te weten komen over de mens in een wereld waarin de universiteiten zijn gesloten, intellectuelen worden vervolgd en boeken worden verbrand, anders dan dat de kleur eruit weggetrokken is en de mens voortstrompelt als een ork? Hij strijdt en hij schijt. Monty Python meets Jeroen Bosch.

Denken is geen tijdverdrijf, het is een plicht, schijnen de broers ooit gezegd te hebben, en alle drie de films laten zien hoe die plicht de mens tot mens maakt. In Hard to Be a God ontdekt een verkenner van planeet aarde met de naam Don Rumata hoe de niet-denkende mens stagneert en ten slotte degenereert. Hij leeft al zo lang tussen de wormen dat hij zijn menselijkheid ieder moment dreigt te verliezen, zijn goddelijke status is geen cent waard: alle kennis die hij met zich mee heeft genomen is hem van geen enkel nut omdat zijn erecode hem verbiedt om die in te zetten en het leven in Arkanar te verbeteren. Het is de grootvadersparadox uit de sciencefictionfilosofie: tijdreizigers mogen de loop van de geschiedenis niet beïnvloeden omdat ze anders hun eigen existentie in gevaar brengen. German werkte zijn hele leven aan de film. Wat begon als een afrekening met het anti-intellectualisme van Stalin eindigde als een kritiek op de cultuurhaat van Poetin. Maar de gedachte dat de mens misschien wel nooit in staat zal zijn om iets te veranderen in de wereld, omdat we allemaal of het slachtoffer van populisten zijn, of verlamd door onze eigen wijsheid, of misschien wel allebei, is bepaald niet bemoedigend. In die zin is het gewoel van Hard to Be a God niets anders dan het orgastische laatste avondmaal van een klont hysterische maden in een gespleten schedel.