Forever

Nooit alleen met de doden

Forever

Heddy Honigmann treft tijdens haar bezoek aan de Parijse begraafplaats Père-Lachaise geen doodse stilte aan, maar passievolle bezoekers.

Is Heddy Honigmann al eens auteur genoemd? Zo niet, dan is het hoog tijd. Hoe uiteenlopend haar films ook zijn, ze draaien allemaal om passie voor het leven. Hoe meer het leven in het gedrang komt, hoe hartstochtelijker eraan wordt vastgeklampt.

Zoals de demente man doet in Hersenschimmen, Honigmanns verfilming van Bernlefs roman. Maar ook de (illegale) Parijse straatmuzikanten in Het ondergronds orkest (1997), de Peruviaanse taxichauffeurs in Metaal en melancholie (1993) en de Cubaanse vluchtelingen in Dame la mano (2004) slaan zich ondanks – of dankzij? – hun benarde positie met een enorme vitaliteit door het leven. Hoe moeilijk zij het ook hebben, ze trotseren de obstakels, hebben het leven lief en laten dat ook blijken. Ze schamen zich niet voor hun gevoelens. Honigmanns films gaan over emotionele rijkdom. Niet toevallig speelt muziek er een grote rol in. Is er een kortere weg naar emoties dan muziek? In Honingmanns films is muziek een bron van troost.

Muziek speelt ook een grote rol in Forever, waarin Honigmann de legendarische Parijse begraafplaats Père-Lachaise bezoekt. Inderdaad: Jim Morrison ligt er begraven, maar gelukkig slaat Honigmann het meest gefotografeerde en gefilmde Parijse graf over. Forever gaat volgens de maakster over “de vitale kracht van kunst, over een plek waarin schoonheid eeuwig voortleeft, waar liefde en dood samenleven.” De gezwollen, hoogdravende zin was misschien nodig om subsidie te krijgen, maar hij doet het ergste vrezen.

Leven omhelzen
Forever gaat gelukkig, zoals altijd in de films van Honigmann, gewoon over mensen. In dit geval mensen die doden niet alleen betreuren, maar ook intens liefhebben. Met een paar grafschriften maakt Honigmann dat meteen in het begin van de film duidelijk. ‘Ik zal je nooit vergeten. Ik aanbid je’, lezen we op een grafsteen. Op een andere staat: ‘Geen vrouw heeft zo gehouden van haar dochter, haar man, haar land.’ Het zijn liefdesverklaringen die alledaagse grafschriften overstijgen.

Wat volgt, zijn portretten van mensen die uiting geven aan hun liefde voor beminde doden. Soms betreurt men doden in de familiesfeer maar de meeste bezoekers komen voor dode kunstenaars. Een vrouw veegt uit bewondering en liefde het graf van Modigliani schoon en een Koreaanse jongen is speciaal naar Parijs gekomen om het graf van Proust te bezoeken. De romanschrijver wordt ook bewonderd door een striptekenaar, die de roman À la recherche du temps perdu verstripte. Mooi is de liefde van de gids op Père-Lachaise voor een onbekende dichteres, die in een vervallen graftombe ligt, waarop ooit een uitgebeiteld gedicht stond, dat door verwering bijna is verdwenen. De herinnering van de man aan een opmerking van een jeugdliefde vat de strekking van Forever – kunst als troost en inspiratie – fraai samen: “Als je leven vervuld is van muziek van Chopin, romans van Balzac en poëzie van Musset, ben je nooit alleen.”

Het zou mooi zijn als het waar is. De kracht van Forever ligt elders. De indrukwekkende en ontroerende film toont de dood als inspiratiebron voor de levenden. Wie de doden zo bemint als de geportretteerden in Forever, moet ook gepassioneerd van het leven houden. Forever gaat niet over de dood, maar over liefde voor het leven. De film is een verborgen oproep om het leven te omhelzen. Honigmann heeft het weer geflikt.