Faja Lobbi

Suriname als exotische bloem

Faja Lobbi

In het kader van Keti Koti maakt onlineplatform Pepr Herman van der Horsts Suriname-documentaire Faja Lobbi beschikbaar. De documentaire uit 1960 toont smeltkroes Suriname op zijn mooist, al doet Van der Horst dat wel in vogelvlucht.

Watergekletter van de rivier Marowijne, dansende Marrons in oerwouden, druk gebarende kooplieden op de markt van Paramaribo. Wie er goed voor gaat zitten, wordt nog altijd meegevoerd door de energieke beeldenstroom van Herman van der Horsts Faja Lobbi. In de inmiddels klassieke documentaire uit 1960 portretteert Van der Horst de veelvoud aan flora en fauna en de verschillende bevolkingsgroepen van Suriname: niet didactisch of schools, maar beweeglijk, fris en gemonteerd in een aanstekelijk ritme. Met verleidelijke Technicolor-beelden laat de film je even proeven van het leven in Suriname.

Faja Lobbi ontstond op het hoogtepunt van Van der Horsts carrière. Als een van de belangrijkste representanten van de naoorlogse Hollandse Documentaire School (naast onder meer Bert Haanstra) maakte hij van zijn opdrachtfilms ware kunstwerken die de kijker overdonderen met krachtige beelden en een meeslepende montage. Dat deed hij met veel succes: zijn korte films waren in de jaren vijftig overal ter wereld te zien en wonnen prijzen op verschillende festivals. Houen zo! uit 1952 over de wederopbouw van Rotterdam deed dat zelfs op Cannes, en Faja Lobbi kreeg een Gouden Beer op het festival van Berlijn.

De Technicolor-kleurenpracht van Faja Lobbi blijft prachtig. Toch wringt er iets. Dat Van der Horst aan ‘mooifilmerij’ deed, werd hem in de jaren zestig al verweten door de eerste studenten van de Filmacademie. In 1978 zou Pim de la Parra, een van de aanvoerders van die beweging, zich in zijn autobiografie Prins Pim herinneren hoe hij de documentairemaker hevig transpirerend door de straten van Paramaribo zag bewegen. Artistieke baret op, tropenoutfit aan. Dat zijn Suriname belangrijk genoeg bleek voor een bioscoopfilm deed de jonge De la Parra opleven, maar toen hij later de film zag was hij zwaar teleurgesteld. Van der Horst deed net alsof heel Suriname één groot natuurgebied was – ook de mensen werden op die manier neergezet.

Het is kritiek die steekhoudt. Van der Horst liet zich duidelijk meevoeren door de klanken en kleuren van het tropische land, maar het blijft voelen als de blik van een buitenstaander die niet verder kijkt dan de natuurschoon en de smeltkroes, zoals we Suriname ons hier bijna altijd voorstellen. Kunnen we dat Van der Horst aanrekenen? Eigenlijk keek hij met dezelfde blik naar Suriname als hier in Nederland – de korte film Prijs de zee die destijds samen met Faja Lobbi vertoond werd, bekijkt Nederland met eenzelfde esthetiserende blik. En die teleurstelling van De la Parra vormde de inspiratie voor Wan Pipel (1976), waarin de innerlijke levens van Surinamers centraal staan. Zo gaf de zinnelijke vogelvlucht van Van der Horst uiteindelijk dus ook een menselijk gezicht aan Suriname.