DE VERLOSSING
Tot elkaar veroordeelde kwelgeesten
Dik tien jaar na Het sacrament werpt Hugo Claus zich wederom op als regisseur. De inmiddels 72-jarige alleskunner verfilmde zijn eigen toneelstuk De verlossing (1996), over de lijdensweg van een ziekelijke vrouw.
Een toneelstuk is geen film. Het liefst zou je zo’n waarheid als een koe niet zwart op wit zetten, maar De verlossing laat geen andere keus. Uitgerekend Hugo Claus, een man die naast ontelbare gedichten, novelles en romans ook verantwoordelijk was voor tientallen toneelstukken, een stuk of twintig filmscenario’s en een aantal zelf geregisseerde films, zou toch het onderscheid tussen de disciplines haarfijn moeten kennen. In De verlossing blijkt daar echter weinig van.
De film werpt de kijker in de niet bepaald lekker functionerende Vlaamse familie Vanderginste. Jan Decleir zet met zijn bekende knoestigheid een stugge oude patriarch neer, die een handeltje drijft in ongeregelde goederen. Er zijn ook twee volwassen kinderen: een schlemiel in een motorjack en een later in de film opdravende dochter die we dankzij haar lederen jurk en een stoer kapsel herkennen als een vrijgevochten type.
En dan is er nog de vrouw om wie het allemaal gaat, de bedlegerige moeder des huizes, die met een niet nader omschreven ziekte ligt af te takelen. Of lijkt af te takelen, want het verhaal wordt goeddeels verteld vanuit het perspectief van deze Magda (Gilda de Bal), en af en toe krijg je eerder het idee dat zij lijdt aan een acuut te behandelen geestesziekte dan aan een echte lichamelijke aandoening. Uit de voice-over waarin ze onder meer haar eigen begrafenis van commentaar voorziet mag je afleiden dat Magda al is overleden, maar de visioenen die ze heeft en de wartaal die ze af en toe uitslaat — levend óf dood — duiden bepaald niet op een gezonde geest.
Smurrie
De verlossing is op zijn best in de toneelmatige scènes. Claus weet hoe je een beklemmende sfeer moet creëren met mise-en-scène, en als hij de kwelgeesten bij elkaar zet in een met oude meubels volgepropt interieur laat hij niets aan het toeval over. Hij plaatst de personages op een letterlijk onontkoombare manier in de ruimte: deze mensen weten stuk voor stuk dat ze nooit aan elkaar, nooit aan dit bedompte milieu zullen ontsnappen.
Het gaat echter mis wanneer Claus grijpt naar meer filmische middelen, de genoemde voice-over is daar slechts één voorbeeld van. Wat bijvoorbeeld te denken van de scène waarin een getergde Jan Decleir na het overlijden van Magda naar buiten rent om zich in het nabijgelegen riviertje te storten? De volgende shot toont hem uithijgend op een steiger, door een bijklussende special-effectsmedewerker van top tot teen bedekt met smurrie en algen. Waarschijnlijk moet het beeld compassie opwekken met deze gebroken man, maar het werkt door zijn potsierlijkheid alleen maar onbedoeld op de lachspieren.
Ronduit larmoyant zijn de scènes waarin een plat Vlaams klappende Willeke van Ammelrooij in Magda’s koortsachtige visioenen mag opdraven als de overleden zuster, die haar schuldgevoelens en jaloezie symboliseert. De enorme richtingloosheid van deze droomtaferelen wordt extra benadrukt door het wezenloze spel van Gilda de Bal. Als Magda uiteindelijk door een zelf gekozen dood verlost wordt uit haar lijdensweg wekt dat dan ook geen enkel medelijden op, omdat we daarvoor al geen moment in haar personage konden geloven. Niet als mens en niet als terminaal zieke patiënt.
Fritz de Jong