DE SCHADUWLOPERS
Heen en weer over de IJssel
In een plaats waar niets gebeurt valt wel degelijk iets te ontdekken. Er kan in vijf jaar een heleboel veranderen. Maar je moet er wel naar op zoek gaan. Dat is de filosofie van Leen, leegloper van professie. Net als de ‘vitelloni’ uit de gelijknamige film doen hij en zijn broer op het eerste gezicht niets anders dan rondkijken en becommentariëren. Zo wordt in De schaduwlopers een Felliniaans portret van een provinciestad geschapen. Wat het méér maakt dan een kleurrijke observatie is de ontdekking dat al het gezwalk in het verhaal toch ergens toe leidt.
Hoewel er aanvankelijk weinig vooruitgang wordt geboekt, zit er in De schaduwlopers veel voortbeweging. Er wordt gevaren en gefietst, en gesleuteld aan auto’s. Een oude bekende stapt uit de trein en iemand vertrekt met de bus. Maar het meest wordt er gelopen. Elke avond treffen de broers Leen en Albert (Pierre Bokma en Aat Ceelen) elkaar op hetzelfde tijdstip op hetzelfde punt in Deventer, om schijnbaar doelloos een richting te volgen die door willekeurige voorbijgangers wordt bepaald.
De zwijgzame Albert, die overdag de pont over de IJssel bestuurt en belangstelling heeft voor Japanse cultuur, is tijdens de wandelingen vooral luisteraar. Leen heeft namelijk een klankbord nodig voor zijn oeverloze verhandelingen over vroeger en nu — die zijn broer én de kijker behoorlijk op de zenuwen gaan werken. Ze komen met z’n tweeën ’s nachts op de natte keien allerlei ‘loners’ tegen in bijzondere omstandigheden. Volgens Leen zijn ze knettergek.
Ledigheid
De aldus terloops gepresenteerde situaties maken van De schaduwlopers een straatfilm, het urbane equivalent van de ‘road movie’. Regisseur Peter Dop liet zich voor zijn scenario inspireren door korte verhalen van Dylan Thomas en Gianni Celiti. De stoet aan rare typetjes gaat in Dops opvoering vol lichte polderhumor bijna irriteren. Visuele vondsten in de stijl van Alex van Warmerdam en ironische verwijzingen naar de Hollandse documentaire school van Haanstra doen geforceerd-leuk aan. Maar Dop tilt deze ingrediënten over het punt van oppervlakkige beschouwing heen door ze een continue plaats in het script te geven.
De herhalingen bevestigen in het begin het nutteloze van het leven van de mannen. Je kunt ‘rondes maken’ of gewoon ‘staan’, zo leren we uit De schaduwlopers. Overdag pretendeert Leen de ledigheid van zich af te schudden door op zijn vaste stek onder de brug met zijn trompet te spelen. En als schipper van een veerboot komt Albert ook niet veel verder dan heen-en-weer.
In het vervolg van de film blijken juist de telkens terugkerende incidenten op hun verkenningen door de stad voor de ontwikkeling in het verhaal te zorgen. Alle eindjes worden afgebreid; het ene inventiever dan het andere, maar hun gezamenlijk resultaat vormt de illustratie van Leens adagium "je moet (zelf) je geluk organiseren". Leen had dat, in zijn optiek, al gedaan. Hij ontwikkelde een comfortabele samenlevingsvorm met de twee vrouwen van wie hij houdt.
Tegen het einde komt een groot deel van de karakters in de stationsrestauratie samen. Hier ontvouwt Leen het recept voor zijn eigen gelukzalige status quo tegenover een besluiteloze jongeman (Jeroen Willems) die na vijf jaar is teruggekeerd in de stad. Het advies zet ook broer Albert aan het denken. De enige die niet verandert, is Leen. Hij heeft slechts het schaduwlopen nodig om gelukkig te zijn.
Zorgeloos
Peter Dop doet niet moraliserend over de keuze die zijn hoofdpersoon maakt. De jazz-score — die in veel films de stemming grondig kan bederven — is van componist Fons Merkies. De muziek begeleidt de lopers op hun stadstochten in het begin net zo zachtmoedig als aan het einde. De trompetklanken van musicus Fred van Straaten klinken niet deprimerend; deze geluidsband wordt door Leen met zijn trompet zorgeloos geplaybackt.
De ontwikkeling in de bovenomschreven verhaallijn is dan ook niet al te nadrukkelijk aanwezig. De schaduwlopers is niet bedoeld als een schokkende onthulling. Dop monteert in zijn speelfilmdebuut lichtvoetig de verschillende verhaallijnen door elkaar, zonder moeilijk te doen over de dramaturgische wetten van de cinematografie. Of een persoon wil veranderen of niet, laat hij aan het individu over. De film respecteert iedereen die onderweg is, al dan niet in een kringetje. Het had explicieter gekund. Het geleuter aan de bar was dan minder zinloos overgekomen, maar de milde stemming zou zijn verhard.
Het is als de provinciestad die wordt geportretteerd (en waar Dop opgroeide): er is geleidelijke groei, maar in wezen blijft alles hetzelfde. "Er gebeurt nooit wat", klaagt Albert. "Maar hoe weinig er ook gebeurt, het is tenminste wáár", vindt Leen. De Stichting Stadsmarketing Deventer zal zich aan haar financiële ondersteuning van deze produktie geen buil vallen.
Kees Hogenbirk