De noorderlingen

Het wonder van simpelveld

De noorderlingen

Zes jaar liggen er tussen Alex van Warmerdams verrassende debuut Abel en zijn tweede film De noorderlingen. “In Nederland is elke film een debuut,” sprak eens een collega-filmmaker. Wellicht is een tweede film, na een geslaagde eerste, wel het moeilijkste debuut dat er is. Alex van Warmerdam heeft zich kranig geweerd en kan het ook niet helpen dat het publiek nu met andere, meer en op een bepaalde stijl toegespitste verwachtingen aanschuift in de bioscoopzaal.

Mij overkwam hetzelfde als bij het zien van Oh Boy! van Orlow Seunke. Met dien verstande dat ik Oh Boy! in een voltooide versie zag en De noorderlingen half af, want zonder muziek, titels, kleurcorrecties en dergelijke. Eigenlijk zou het recensenten verboden moeten worden onvoltooide films te zien want er bestaat geen meetinstrument voor hun bekwaamheid ‘er doorheen te zien’. Toch, bij wijze van grote uitzondering en door overmacht, wordt hier het oordeel gebaseerd op een nog niet voltooide film.

Er zijn (afgezien van de producenten Dick Maas en Laurens Geels) overeenkomsten tussen Oh Boy! en De noorderlingen. In beide films worden in een volstrekt artificiële omgeving enkele prototypische personages geplaatst. In De noorderlingen zijn ze te duiden als de Jager, de Postbode, de Slager. Hun contouren bepalen in grote mate hun karakter, zoals in stripverhalen en tekenfilms.

De ontwikkeling van het verhaal vindt plaats via hun interactie. Zelden zijn gebeurtenissen van buiten af van belang voor de voortgang. Zoals in Oh Boy! de wereld ophield bij het studio-straatje, zo houdt in De noorderlingen de wereld op bij de bosrand achter de nieuwbouwstraat. Er rijdt een bus af en aan, maar die brengt slechts naamloze figuranten als enig teken van een leven buiten de filmlocatie. De schrijver-regisseur bepaalt het Lot en voorziet zijn personages van duidelijk omschreven karaktereigenschappen, die op zichzelf staan en geen deel uitmaken van een groter, gecompliceerd en door een verleden gevormd geheel, zoals gebruikelijk bij mensen van vlees en bloed.

Rieten rokje
De noorderlingen stevent af op een satyrisch portret van Holland en de Hollanders. Van Warmerdam heeft zijn verhaal gesitueerd in de jaren vijftig, toen het woord ‘wederopbouw’ nog letterlijk werd genomen en er overal eenvormige nieuwbouwwijkjes verrezen. Met veel vertoon werden de eerste sleutels aan de eerste families Doorzon overhandigd. Van Warmerdams wijkje bleef beperkt tot een straat en een wervend reclamebord op de hoek.

Er is een school met een schoolhoofd (Jacques Commandeur), er is een slagerij, er is een postbode (Alex van Warmerdam) die de post bezorgt nadat hij deze in het nabijgelegen bos heeft opengestoomd en doorgelezen. Er is de plaatselijke puberale etterbak, een glansrol van Theo van Gogh. En er is een jager (Rudolf Lucieer), het geweten van de straat, zo meent hij zelf abusievelijk. Hij beheert het bos en tracht met misplaatst autoritair vertoon zijn impotentie en onvruchtbaarheid te overstemmen. Zijn vrouw (Loes Wouterson) blijft bekommerd achter, maar vindt soelaas bij de alles behalve impotente slager (Jack Wouterse) die zich al aan diverse personeelsleden vergreep omdat hij kampt met een frigide en lichtelijk godsdienstwaanzinnige echtgenote (Annet Malherbe). Wanneer deze in hongerstaking gaat, verandert de straat binnen de kortste keren in een bedevaartoord dat zelfs met een bezoek van bisschop Henri Garcin vereerd wordt. En dan zijn er de twee missionarissen (Rein Bloem en Wil Spoor) die op hun mobiele missie-tentoonstelling een heuse neger met rieten rokje tonen. Ook als kind wel eens melkdoppen verzamelt voor de negertjes in Afrika? De jongen Thomas (Leonard Lucieer) – het enige personage dat buiten de straat een andere wereld vermoedt en daarmee ook de enige met wie wij ons kunnen identificeren – waarschijnlijk wel. Hij is in de ban van Kasavoeboe en Loemoemba, over wie de radio voortdurend bericht. Thomas zal de neger helpen die, ontsnapt naar het bos, Hollands eerste eigen guerilla voert. De jager eindigt als blinde moordenaar en de slager als verkrachter – allemaal in het bos dat de duistere kanten van de families Doorzon huisvest.

De serie anekdotes levert vermakelijke taferelen op. Leuke grappen, maar niet meer dan incidenten, bijna losstaand van het verhaalverloop. En te weinig subtiel voor het platte doek dat een realiteit pleegt weer te geven, al is het een geënsceneerde. Het is waarschijnlijk die eigenschap van film, die botst met Van Warmerdams theatrale uitgangspunten in De noorderlingen. Film bestaat uit licht en schaduw, uit, nuancering. Het heeft aan kleine gebaren genoeg en tracht, als het goed is, gecompliceerde innerlijkheden een helder uiterlijk te geven, zichtbaar te maken. Het innerlijk van De noorderlingen is gelijk aan het uiterlijk. Er is wat je ziet, niets minder, niets meer.

Film is ook een ontwikkeling in tijd. Niet de fysieke tijd van de anderhalf uur die hij duurt, maar het gecomprimeerde dan wel opgerekte tijdsverloop in het verhaal. Groot struikelblok in De noorderlingen is het volslagen gebrek aan welke tijdsaanduiding dan ook. Soms is het dag, soms nacht, maar nergens wordt verantwoording gegeven van de tijd die verstreken is. We hebben dan ook geen idee hoeveel tijd er verstrijkt.

Het zijn deze elementen die, bij deze overigens vindingrijke en vermakelijke film, veroorzaken dat we er onaangedaan tegenaan kijken en verhinderen dat we er in opgaan. “Het is geen film”, zal er ongetwijfeld hier en daar opklinken. Waarmee Van Warmerdam zich voor hetzelfde dilemma geplaatst ziet als bij Abel. Maar als filmmaker is hij er deze keer niet echt in geslaagd de verzameling anekdotes, typetjes en visuele vondsten te integreren in een film die emotioneert en beklijft.

GERDIN LINTHORST