Damnation

Leve de wereld

Damnation

Pourquoi filmez-vous? Naar aanleiding van deze vraag zette Béla Tarr in mei 1987 in de Franse krant Libération uiteen wat hem dreef vóór en tijdens het maken van Damnation. Béla Tarr is een jonge, Hongaarse cineast (34 jaar), die zijn dadendrang ernstig gekneveld ziet door de politieke dikhuiden. Van de officiële politiek kreeg hij helemaal niets, van de onofficiële wist hij wel wat geld los te krijgen, hij maakte zijn film en werd alsnog bedrogen.

Tarrs film Damnation gaat van begin tot eind over dit woekerende verraad, dat zowel dader als slachtoffer meesleept naar de ondergang. Geen vrolijke film dus. Voortdurend giet het van de regen, de hoofdfiguur loopt er met zijn treurige Serge-Reggiani-hoofd doorheen te sjokken alsof hij nooit iets anders gekend heeft. Gefilmd in zwart-wit op locaties waar alleen zwerfhonden zich thuis voelen en een blind paard geen schade kan doen.

Een consequent volgehouden treurigheid, die ik niet anders kan duiden dan behorende tot de esthetica van de lelijkheid. Met andere woorden: alles is mooi, als het maar goed vormgegeven wordt. En dat heeft hij zeker gedaan, Béla Tarr, of beter nog Gábor Medvigy en Péter Laczkovich, die respectievelijk voor het camerawerk en het geluid verantwoordelijk waren.

De film begint met een adembenemend mooi, lang shot van een industriële kabelbaan, de camera rijdt iets naar achteren, waardoor het achterhoofd van de hoofdpersoon zichtbaar wordt, we kijken samen met hem verder. Hieronder klinkt het uitvergrootte live-geluid, een doorgaande stroom die samen met de regen bijna de hele film wordt volgehouden. Het leven van de mensen voltrekt zich met eenzelfde mechanische traagheid. Het simpele plot van de film speelt zich buiten beeld af, er wordt alleen maar over gepraat. Dit levert buitengewoon mooi gesneden en gekadreerde beelden op, het lijkt vaak op bewegende fotografie.

Regenmachine
De zwakke schakel in het geheel zijn de dialogen, of moet ik zeggen monologen, want meesteal is één persoon minuten lang aan het woord. De woorden rijgen zich als het geluid en de regen aanéén tot lange zinnen, die veel suggereren, maar door hun vorm en lengte verworden tot een soort taalbehang. Hier wreekt zich de streng volgehouden esthetica. Met alles mag je een decor bouwen, maar niet met woorden. Het woord als decor neigt naar onzin. Bovendien heeft de ijverige vertaalster haar best gedaan om alles te ondertitelen, zodat je je het heen-en-weer leest zonder nog te kunnen kijken. Dit overkomt je vaak, maar gelukkig niet constant.

De vier hoofdpersonen in de film (drie mannen en een vrouw) staan tegenover elkaar in een concurrentiepositie, alle drie de mannen willen de vrouw en de vrouw doet daar haar voordeel mee. Een soort schaakspel, waarin de slimste wint; niet de verbeelding maar de gemeenheid is aan de macht. Iedereen gebruikt iedereen om zijn doel te bereiken. Het vuile werk, een smokkelklusje, levert uiteindelijk de machtige meer macht en de vrouw op. De hoofdfiguur blijft met lege handen en wraakgevoelen achter.

De vormgeving is eenduidig, strak volgehouden, bijna monomaan. Het regent zo overdadig uit de regenmachine, de café’s zijn zo desolaat en bezaaid met plassen drank en gebroken glaswerk, dat je door de vorm heen gaat kijken: het lelijke, het desolate, het hopeloze wordt mooi, uit de modder wordt iets van hoop geput. Het cafévolk danst ondanks alles vrolijk rond en een enkele intellectueel probeert na sluitingstijd in zijn eentje ook of hij de voetjes van de vloer kan krijgen. De wereld is slecht, leve de wereld.

“Wat valt er nog te filmen, als alles op leugens berust?”, vraagt Tarr zich in de verklaring in Libération af. “Ik kan alleen nog maar de leugen, het verraad en de slechtheid beschrijven. Ik vlucht uit de ene vertwijfeling naar de andere: de film.” Damnation is een fascinerende beeldenstroom, die je in ieder geval het gevoel geeft dat uit de grootste ellende iets moois te creëren valt en je doet hopen dat voor Tarr en de Hongaarse film andere en vrolijker tijden aan mogen breken. Of zit er soms nog iemand op een nieuwe, brave Jancsó te wachten?