Coming to America

Prins Murphy in New York

Coming to America

John Landis is een van de weinige Amerikaanse regisseurs die zich uitsluitend en met veel succes met komedies bezighoudt. In films als National Lampoon’s Animal House, The Blues Brothers en Spies Like Us werkte hij met acteurs die hun faam aan het satirische televisieprogramma Saturday Night Live te danken hadden. In 1980 werd Eddie Murphy, een bekende stand up comedian uit Brooklyn, lid van het gezelschap, dat eerder sterren als Chevy Chase, John Belushi en Dan Aykroyd had voortgebracht. Ook zijn carrière schoot door naar het grote witte doek en in 1983 stond hij in Trading Places van Landis tegenover Dan Aykroyd. In 1988, vele honderden miljoenen dollars later, heeft Murphy zijn tweede film met Landis gedraaid. Coming to America werd, zoals gebruikelijk, een reusachtig succes in de Verenigde Staten.

De openingscredits zijn fraai. Als het logo van Paramount in beeld komt, de bekende met eeuwige sneeuw bedekte berg, zoomt de camera plotseling in om te onthullen dat achter deze berg het Afrikaanse land Zamunda ligt. Dit sterk op een sectie van Disneyland lijkende Afrikaanse land wordt geregeerd door koning Jaffe Joffer (James Earl Jones), die voor de 21ste verjaardag van zijn zoon een bruid heeft uitgezocht. Prins Akeem (Murphy) heeft genoeg van de royale bemoeiingen en besluit samen met zijn vriend en bediende Semmi (Arsenio Hall) naar Amerika te vertrekken om zelf een bruid te vinden. Waar kan dit beter dan in Queens, een van de vele wijken van New York?

Akeem en Semmi trekken in een louche pension om het echte leven te proeven en vinden een baantje bij het McDowell-hamburgerrestaurant, op de sesamzaadjes op een Big Mac na, sterk lijkend op zijn grote broer. Hier ontmoet Akeem Lisa McDowell, de dochter van de bedrijfsleider, die in de veronderstelling verkeert dat ze met een arme Afrikaanse geitenhoeder te maken heeft. Coming to America moet een van de duurste films met een volledige zwarte cast zijn, die ooit is gemaakt. De enige blanke die een paar regels tekst krijgt, blijkt achteraf een door make-up artiest Rick Baker (Oscar voor An American Werewolf in London) toegetakelde Murphy te zijn. Zowel Murphy als Hall zijn in vele vermommingen te zien die pas in de aftiteling onthuld worden. De grap is er natuurlijk wel af als in de publiciteit alle aandacht op deze dubbelrollen komt te liggen en de distributeur in grote advertenties al verklapt achter welke tronies Eddie Murphy schuil gaat.

Romantic lead
De film, naar een gegeven van Murphy en een scenario van David Sheffield en Barry Blaustein (bij Saturday Night Live het vaste schrijversteam van Murphy) barst van de typische Landis-grappen, over het algemeen zogenaamde ‘injokes’. In figuranten herkennen we collega’s van Landis, filmposters op de achtergrond geven commentaar op eigen of andermans werk en collega-filmer Jim Abrahams krijgt een credit als ‘Face on Cutting Room Floor’.

Prins Akeem wordt door de lokale barbier onmiddellijk tot Kunta Kinte omgedoopt, de legendarische hoofdpersoon in de televisieserie Roots. De ‘echte’ Kunta Kinte, acteur John Amos, treffen we aan in de rol van McDowell, een man die de Amerikaanse normen en waarden hoog in het vaandel voert en wel heel ver van zijn roots is geraakt. In een kort fragment treffen we de aan lager wal geraakte effectenhandelaren uit Trading Places aan die ditmaal van Prins Akeem een bundel geld toegeworpen krijgen.

In zijn vorige hitfilms was Murphy altijd een lowbrow personage (zwerver, cop) die in een highbrow milieu (Wall Street, Beverly Hills) de boel op stelten zette. In Coming to America is deze situatie omgedraaid: een beschaafde prins daalt af naar de city jungle. Murphy is niet zo zeer de vrolijke anarchist, maar meer de klassieke romantic lead en dat is een rol die hem niet goed afgaat. Alleen in het middelste gedeelte als het contrast tussen Zamunda en Queens centraal staat en de beide jonge Afrikanen, niet ongelijk aan “Crocodile” Dundee, voor het eerst New York ervaren, zitten een paar aardige scènes. Als Akeem eenmaal geassimileerd is wordt de film een bijzonder flauwe en voorspelbare romantische komedie. De kans op sociale satire is gemist en de scherpe kantjes van Murphy’s talent zijn afgeslepen. Naar verluid konden regisseur en hoofdrolspeler elkaars bloed wel drinken tijdens de opnamen, maar professionals als ze zijn lieten ze zich daardoor niet van de wijs brengen en maakten ze een professionele en ongeïnspireerde film.