Camille Claudel 1915
Opgesloten in naam van de liefde
Camille Claudel, geliefde van Auguste Rodin, moest dertig jaar boeten voor die liefde. Een prachtrol van Juliette Binoche.
Er was al een film van Bruno Nuytten uit 1988 die vertelde over de liefde tussen Camille Claudel en Auguste Rodin, over die jarenlange, onstuimige verhouding tussen twee grote kunstenaars. Een weelderig melodrama met Isabelle Adjani en Gérard Depardieu dat ophield toen Camille vanwege haar zogenaamde obsessie met Rodin – die de relatie had verbroken – door haar broer en moeder in een krankzinnigengesticht werd opgesloten.
Bruno Dumont zag een ander verhaal. Hij zag een lijdensweg die uiteindelijk dertig jaar zou duren. Hij zag een leven in een gesticht waar niet naar haar werd geluisterd – zoals de beschuldiging dat Rodin haar ideeën had gestolen – en waar ze omringd werd door geestelijk gestoorde bewoners. Dumont filmt een periode in het eerste jaar van haar verblijf, waarin Camille wacht op het bezoek van haar broer Paul Claudel, de dichter en diplomaat waarmee ze tot die tijd altijd een goede band had.
Juliette Binoche
De reden dat Dumont voor het eerst een bekende naam castte – Juliette Binoche – was de complexiteit van de rol (eigenlijk twee bekende namen want Paul wordt gespeeld door toneelacteur Jean-Luc Vincent). Er zitten twee prachtige monologen in de film waarin hij de camera de hele tijd op haar gezicht gericht houdt – zie het artikel van Ronald Rovers voor meer over Dumonts frontale stijl – die niet gespeeld hadden kunnen worden door een van de amateurs waar hij graag mee werkt. Twee monologen die haar zaak bepleiten, een keer bij de psychiater en een keer bij haar broer, die de tragedie die volgt des te groter maken.
Want het mag niet baten en dat levert het meest intense en het mooiste beeld van de film op: de beeldhouwster Camille Claudel, gevangen in de tijd, die door toedoen van anderen zelf tot een standbeeld werd, niet meer in staat om te bewegen of haar ideeën de wereld in te sturen.
Idiotie
Dumont heeft de gewoonte om dicht bij zijn personages te blijven, en als er een evolutie in zijn films zit dan is het dat hij steeds dichterbij komt, maar nog nooit was hij zo gefocust als hier. Eerst op Camille die zich door de ruimten van het klooster beweegt en probeert niet gek te worden van de eenzaamheid en de idiotie om haar heen, en dan op Paul die op weg is naar Camille maar een stop maakt bij een priester om over God te praten. De vergezichten van het landschap waar hij met z’n door mensenhanden gemaakte auto doorheen rijdt, contrasteren bruut met Camille’s geestelijke gevangenschap in de kille, gesloten ruimten en haar toewijding aan de mensen die ze nog steeds liefheeft. De film laat Paul van een afstand door het landschap laat bewegen, alsof hij bekrompen is en kleinzielig, en laat Camille groot voor de camera verschijnen om haar tragedie de volle ruimte te geven. Of schuilt in haar devotie aan de moeder en de broer die haar lot bezegelden, toch weer de waanzin? Of, iets minder dramatisch, verbergt niet alle liefde iets van gekte en is dat waar Dumont naar op zoek was?