Blue Bayou

Harde realiteit met onbedoeld fictief tintje

Justin Chon regisseert zichzelf in Blue Bayou, een ontroerend maar zwaar aangezet melodrama over een geadopteerde man die met uitzetting wordt bedreigd. Blue Bayou zet zijn verhaal met precisie op, maar verliest zijn focus in een wat bizarre tweede helft.

Het hartverscheurende Blue Bayou lijdt onder de logge aanpak van schrijver/ regisseur/ hoofdrolspeler Justin Chon. Met zijn neiging melodramatisch te zijn op momenten waar dat niet nodig is, geeft Blue Bayou onbedoeld een fictief tintje aan een verhaal dat uit de werkelijkheid is gegrepen. Het verhaal is namelijk niet letterlijk gebaseerd op, maar toch verwant aan de waargebeurde gevallen van Amerikanen die vóór 2000, het jaar waarin een nieuwe wet werd aangenomen, uit het buitenland zijn geadopteerd, nooit zijn genaturaliseerd en nu met uitzetting worden geconfronteerd.

Het op 16mm geschoten drama vangt vanaf de eerste minuten de nostalgie naar een leven dat nog niet ten einde is, maar wel gedoemd aanvoelt. Want de dertiger Antonio LeBlanc (Chon), geboren in Korea maar op driejarige leeftijd voor adoptie naar de VS gehaald, dreigt gedeporteerd te worden naar het land dat alleen op papier zijn vaderland genoemd kan worden.

De cinematografie speelt met kleuren die de emoties van LeBlanc vatten: zonovergoten geel voor scènes van alledaags familiegeluk met zijn zwangere vrouw (Alicia Vikander) en stiefkind (Sydney Kowalske), dieproze voor de avonden vol rooskleurige visioenen van hun toekomst, drukkend blauw voor wanneer alles in duigen valt. En dat gebeurt sneller dan hij denkt. Heeft LeBlanc eerst alleen te maken met alledaags racisme (“Waar kom je vandaan? Nee, waar kom je vandáán?”), al snel resulteren deze vooroordelen in iets veel groters. Tijdens een alledaagse familieruzie in een supermarkt wordt LeBlanc namelijk gearresteerd door de rancuneuze ex (Mark O’Brien) van zijn vrouw en diens cartoonesk kwaadaardige partner (Emory Cohen).

Dat zijn arrestatie onrechtmatig was, doet er niet toe. Zodra ICE hoort van een Koreaanse immigrant zonder green card maar met twee eerdere veroordelingen, valt het doek voor LeBlanc. Het maakt niet uit dat hij maar één vage herinnering aan Korea heeft, het maakt niet uit dat Engels de enige taal is die hij kent, het maakt niet uit dat hij de achternaam van zijn adoptieouders draagt — en dat is LeBlanc, nota bene. Een flauwe verhaallijn, waarin LeBlanc een Vietnamees-Amerikaanse vrouw ontmoet die op jonge leeftijd naar Amerika is gevlucht maar nog steeds de Vietnamese cultuur viert, maakt duidelijk dat LeBlanc zo Amerikaans is als het maar zijn kan. Hij heeft tenslotte nog nooit summer rolls gegeten.

Blue Bayou is het sterkst wanneer de film zich richt op de eenvoudige realiteit van een gemengd gezin en de moeilijkheden die daarbij komen kijken. Vooral de chemie tussen Chon en zijn filmdochter is een genot om naar te kijken. De (alweer uit het leven gegrepen) mogelijkheid dat hij nooit meer voet op Amerikaanse bodem zal mogen zetten als hij zijn deportatie in de rechtbank aanvecht, is al moeilijk te verkroppen, maar als de film plots alles uit de kast trekt voor een daadwerkelijke uitzetting, verliest Blue Bayou zijn geloofwaardigheid.