Ballad of a White Cow
Onbarmhartige Samaritaan

Ballad of a White Cow
Een weduwe strijdt tegen de gruwelijke grillen van de Iraanse religieuze bureaucratie. De derde speelfilm van Maryam Moghadam en Behtash Sanaeeha is in de kern een klassiek drama over schuld en boetedoening.
270 miljoen toman (ongeveer 55 duizend euro): zo veel is in Iran het leven waard van een man die onterecht is geëxecuteerd. Weduwe Mina (Maryam Moghadam, tevens co-regisseur en co-scenarist) krijgt een jaar na de executie van haar echtgenoot Babak te horen dat hij onschuldig was. Een afgezant van de rechtbank vertelt het haar droogjes. Het gebeurt immers wel vaker.
Als Mina’s zwager verneemt over de toekomstige uitkering van het ‘bloedgeld’, is hij er als de kippen bij om zijn schoonzus te adviseren met haar dochter Bita bij haar schoonfamilie in te trekken, zodat ze kan helpen met de huur. Als ze weigert staat Mina’s voogdij over haar dochter op het spel. Maar op een dag staat ineens een gulle helper bij de weduwe voor de deur die nog een schuld moet aflossen aan Babak. Reza (Alireza Sani Far) ontpopt zich als de nieuwbakken oom van Bita, terwijl hij Mina onder meer helpt bij de zoektocht naar een nieuwe woning.
Gewetenswroeging staat in het gelaat van Reza gekerfd, en wat hij op zijn kerfstok heeft laat zich raden. Mina denkt daarentegen dat ze met een onvervalste Samaritaan te maken heeft. Zij vertelt openhartig aan hem hoe ze denkt over het Iraanse rechtssysteem in prachtige, poëtische frases als: “Moet ik bij hun klagen over henzelf?” En als Mina te horen krijgt dat het “allemaal in haar handen ligt” pareert ze met: “Het heeft nooit in mijn handen gelegen, ik wou dat ik ze met mijn handen kon aanpakken.”
Filmmakers Moghadam en Behtash Sanaeeha schetsen in Ballad of a White Cow (Ghasideyeh gave sefid) via kenmerkende Iraanse inkijkjes – denk ook aan het werk van Asghar Farhadi – de grillen van de Iraanse religieuze bureaucreatie en hoe een vrouw zonder man machteloos is in een systeem waarin religieuze leer leidt tot arbitraire uitspraken. Deze relatie tussen recht en religie wordt treffend aan het begin en einde van de film verbeeld door een visueel abstracte droomscène waarin een witte koe bivakkeert op het binnenhof van de gevangenis waar Babak in zijn dodencel zit. Het is een verwijzing naar de soera De Koe uit de koran, waarin Mozes op instigatie van God een koe moet slachten.
Twee rechters vertellen elkaar in de film dat ook hun terdoodveroordelingen de goedkeuring van God hebben. Waarmee ze de executies die in Iran aan de lopende band worden voltrokken legitimeren. Dat Mina voor haar werk in een melkfabriek aan een lopende band staat is dan ook geen toeval maar een goede metafoor voor vrouwelijke rancune: het zoete product van de koe blijkt aangelengd met gif een perfect wraakmiddel tegen het Iraanse rechtssysteem.