At Eternity’s Gate

De schilder die niet anders kon

Julian Schnabel verfilmde de laatste levens­jaren van Vincent van Gogh.

Toen Vincent van Gogh in 1890 overleed, was hij 37 jaar oud. Dus voor een biopic over zijn laatste jaren in Frankrijk zou je denken dat Willem Dafoe, inmiddels 63, al zo’n 25 jaar over de datum zou zijn. Toch is de ster van At Eternity’s Gate, geregisseerd door kunstenaar Julian Schnabel, precies de juiste man voor de rol.

Natuurlijk heeft Dafoe een aantal van de hoekige lijnen in zijn gezicht die ook in Vincents zelfportretten terug te vinden zijn. Maar het zit vooral in de oogopslag van Dafoe, die net als Vincent helderblauwe ogen heeft. Beide mannen bekijken de wereld onbevangen, alsof alles altijd subliem en vervoerend zou kunnen zijn en weerspiegelen heel duidelijk de pijn wanneer ze zich realiseren dat dat misschien niet het geval is. Dafoe is natuurlijk een meester in het overbrengen van hevige gevoelens terwijl hij alles klein blijft spelen. Die spanning tussen hevig en bescheiden, groot en klein is precies dezelfde spanning die bestaat tussen hoe Vincent de wereld ziet en hoe dingen er werkelijk uitzien. Geen wonder dat het altijd lijkt alsof hij op springen staat.

Van Gogh kampte dan ook met psychische problemen — iedereen weet dat hij na een ruzie met Gauguin (kordaat gespeeld door Oscar Isaac) zijn eigen oor afsneed — en de vraag die steeds weer naar boven komt in At Eternity’s Gate is of zijn genie en zijn andere manier van zien juist een gevolg was van zijn zenuwinzinkingen of dat zijn aandoening zijn talent in de weg zat. Schnabel, die zelf natuurlijk ook beter bekend staat als kunstenaar, bekijkt de vraag van verschillende kanten zonder dat hij er uiteindelijk écht over oordeelt.

Eén van de mooiste dingen aan dit intense en toch ingetogen portret is dat het Vincent dicht genoeg op de huid zit om het duidelijk te maken dat hij gewoon móest schilderen. Het was zijn manier om met de wereld om te gaan en om alles om hem heen te vangen en zo te beteugelen. Schilderen was een bittere noodzaak — iets wat in biopics van schilders zelden zo duidelijk werd gemaakt als hier.

Schnabel en cameraman Benoît Delhomme zetten alles heel impressionistisch neer, met extreem wiebelig camerawerk en er is geestdriftig gebruik gemaakt van color grading. Misschien niet erg origineel – vooral niet als je bijvoorbeeld al Schnabels The Diving Bell and the Butterfly gezien hebt – maar wél doeltreffend en vaak verrijkt door het feit dat bijna alle kijkers de verbanden met Van Goghs schilderijen zullen leggen zonder dat daar verder uitleg voor nodig is. (Een deprimerend shot van een schraal veld waarin nog maar een paar verdwaalde en verdorde zonnebloemen staan is nog schrijnender omdat we weten hoe Van Goghs ideale zonnebloemen eruit zien.) Symmetrische close-ups van gezichten die op portretten lijken, terwijl we een voice-over of de onsentimentele pianomelodieën van de score horen, zijn rustpuntjes in de labiele chaos.

Dit is natuurlijk niet de eerste film over Van Gogh. Maar het is waarschijnlijk wel het werk dat zijn tegenstrijdigheden het mooist en duidelijkst in beeld brengt. In zijn woelige leven was er uiteindelijk maar één constante: blijven schilderen.