ARLINGTON ROAD
Het wilde wonen
Tussen schijn en realiteit heerst paranoia. Recente films als The game en The Truman show tonen deze waanzin, maar zij spelen zich af in een kunstwereld met een nooduitgang. Ware paranoia houdt zich op in het alledaagse en gaat door tot het einde. Mark Pellington heeft dit goed begrepen en levert met Arlington road een rauwe, intelligente thriller af zonder compromis.
De waarheid en de inkleuring ervan, door onbekende krachten, de politiek of media, vormen een dankbaar begin voor ontwrichtende cinema. ‘Nothing is what it seems’, stelt Donald Sutherland in 1973 aan het begin van de paranoïde film Don’t look now (Nicolas Roeg) en kondigt hiermee zijn eigen ondergang aan. In recente grote studiofilms als The game van David Fincher en Peter Weirs The Truman show leidt de vraag ‘wat is echt?’ tot surrealisme en een lichte beklemming. Beide films worden echter na een zorgvuldig opgebouwde consternatie op geruststellende wijze afgerond. De films zetten de waarheid op zijn kop maar ook weer op zijn plaats. Hoe knap ook gemaakt, hiermee schieten zij hun eigen potentieel voorbij. Want hoewel volgens velen de meeste dromen bedrog zijn, is de werkelijkheid soms veel bedrieglijker. Op een film die tot het einde toe verwarring schept en het publiek met een welhaast akelig gevoel de bioscoop uit laat gaan, zitten niet veel studiobazen in Hollywood te wachten. Er is geen publiek voor, zo redeneren de bevooroordeelde, risicomijdende heren in het dure pak. Dat het Mark Pellington toch gelukt is Arlington road door deze verhulde vorm van censuur te loodsen, is dan ook een prestatie op zich. De film beleeft vanwege de verkoop van PolyGram zijn première in Europa.
Eenling
Pellington, afgestudeerd in de retoriek, maakte na een carrière bij MTV de jongensfilm Going all the way (1996) die, hoewel niet opzienbarend, blijk geeft van een eigen regisseurstijl. De film verkent luchtig de grenzen van de Amerikaanse droom anno 1954 en is een goede voorloper van Arlington road.
Het decor van deze thriller is het ideaalplaatje van gerealiseerd geluk: een keurige buitenwijk gevuld met vrijstaande huizen, elk net even iets anders. Eromheen liggen tuintjes en het liefst worden zij bewoond door twee stralende ouders met schatten van kinderen. De zorgen zijn voor morgen en de nieuwe buren na een paar maanden je vrienden. De schutting ontneemt je het uitzicht maar schept wel privacy. Veilig en geborgen, zo wil iedereen wel leven. In Amerika is zulks allang gemeengoed, maar ook in Nederland wint het terrein, onder aanvoering van architect en pleitbezorger Carel Weeber. Het ‘wilde wonen’ noemt hij het, bestemd voor een ‘geëmancipeerde bevolking in een vrije markt.’ Markt, vrij, veilig? Je zou het bijna geloven, maar Pellington gooit roet in het te lekkere eten.
Evenals in Don’t look now is een kind de spil van het verhaal. Oliver en Cheryl Lang (Tim Robbins en Joan Cusack) komen via hun zoontje in contact met overbuurman Michael Faraday (Jeff Bridges) en zijn kind. ‘Kinderen zijn het slimste. Zo scherp zie je het nooit meer’, zegt Oliver ergens in de film. Hij heeft gelijk. Hun onbevangen blik, nog niet gevormd door ouders, media of maatschappij, is zuiver. Alleen, kinderen worden zelden of nooit werkelijk geloofd. Michael, een geobsedeerd docent geschiedenis en terrorisme, begint te twijfelen aan de mooie verhalen van Oliver maar ook hij wordt niet serieus genomen. Bridges speelt voortreffelijk en is evenals in Fearless (Peter Weir) een eenling die buiten de werkelijkheid komt te staan, hierbij gedreven door de dood van zijn vrouw, een voormalig FBI-agente.
Stellingname
Zowel Pellington als scenarioschrijver Ehren Kruger zijn nog jong en hebben derhalve nog maar weinig ervaring opgedaan. Het kan hierom zijn dat hun ongeremde enthousiasme af en toe leidt tot een overdaad aan informatie om de diverse lijnen in het verhaal rond te krijgen. Dit haalt met name in het midden van de film het tempo naar beneden, om vervolgens in een hogere versnelling door te gaan. Pellingtons openingsscène is van een grote schoonheid en ook elders in de film toont hij zijn kunnen. De sfeer wordt versterkt door de muziek die grotendeels afkomstig is van Angelo Badalamenti, bekend als componist voor David Lynch.
Uitgerekend David Fincher riep twee jaar terug in de Filmkrant dat de domme blockbuster in Hollywood passé zou zijn. Arlington road, met een budget van zo’n 60 miljoen gulden geen kleine film, onderstreept deze visie. Weg met alle vastgeroeste clichés, het is tijd voor stellingname. Dat Pellington hierbij meer risico neemt dan Fincher zelf, siert hem én de film des te meer.
Jeroen Lok