Als ik mijn ogen sluit

'In Nederland was het erger', kregen ze te horen

Als ik mijn ogen sluit. Illustratie: Molly Roukens

Hoogbejaarde vrouwen doorbreken zeventig jaar zwijgen en blikken terug op hun kinderjaren in Japanse vrouwenkampen in Nederlands-­Indië.

Wat is dat toch met kinderen? Als hun ouders dood zijn willen ze hun van alles vragen, maar dan is het te laat. Dat beseffen tot hun spijt ook filmproducent Pieter van Huystee, regisseur van Als ik mijn ogen sluit, en zijn zus Karen. Hun oma en moeder (‘granny en mammy’) zaten tussen 1942 en 1945 in een ‘Jappenkamp’ in Batavia. Wat zich daar precies afspeelde, weten ze niet; want ze hebben, zo zegt Karen van Huystee in de film, hun moeder “nooit de ruimte gegeven om te vertellen over de oorlog”. Om alsnog iets te weten te komen over wat hun oma en moeder hebben meegemaakt, interviewt Pieter van Huystee vrouwen die nog wel over hun ervaringen kunnen vertellen. Bij gebrek aan filmmateriaal en foto’s illustreren tekeningen van kampgevangenen en animatiescènes de verhalen over wat er in de kampen gebeurde.

Als ik mijn ogen sluit had een losse vergaarbak van herinneringen kunnen zijn, maar er zit een lijn in, die loopt van herinneringen aan nog dragelijke gevangenschap naar levensbedreigende omstandigheden. De film begint met herinneringen aan de vooroorlogse koloniale verhoudingen. Een vrouw vertelt dat haar baboe op een matje naast haar bed sliep: “Gek is dat eigenlijk, als je het achteraf bekijkt.” Een ander herinnert zich het racistische koloniale superioriteitsgevoel, dat blind maakte voor de werkelijkheid. Zo geloofde de Nederlands-Indische gemeenschap niet dat Japan Indië zou kunnen veroveren. Hoe zouden die ‘kleine mannetjes’ dat moeten doen? Met die ‘scheve ogen’ konden ze helemaal niet mikken.

Het pakte in 1942 anders uit, merkten ook de oma en moeder van Van Huystee. Hun kan hij niet meer naar hun ervaringen vragen, maar andere vrouwen wel. Zij vertellen over hoe het kampleven tijdens de oorlog steeds zwaarder werd. Urenlange appèls, honger en gevallen van seksueel misbruik eisten hun tol. Elke dag stierven er vrouwen, herinnert een vrouw zich. Na de bevrijding kwamen de vrouwen tijdens de periode van de Bersiap in de bizarre situatie terecht dat ze nu door de Japanse bezetter beschermd moesten worden tegen wraakzuchtige Indonesische vrijheidsstrijders.

Na de Indonesische onafhankelijkheid bouwden zij in Nederland een nieuw leven op, maar aandacht voor hun oorlogservaringen was er niet. Als ze erover wilde praten, reageerden Nederlanders met “ja maar…”, zegt iemand. Waarna ze te horen kreeg dat het in Nederland veel erger was geweest. Als ik mijn ogen sluit geeft geen nieuwe inzichten – er is veel geschreven over Japanse vrouwenkampen – maar de herinneringen van de vrouwen maken, naast de ontreddering in de kampen, de hufterige lompheid van die opmerking voelbaar.