Ali

Met de bakkes tegen de vloer

  • Datum 01-03-2002
  • Auteur Mike Lebbing
  • Thema Filmkrant 231
  • Gerelateerde Films Ali
  • Regie
    Michael Mann
    Te zien vanaf
    07-03-2002
    Land
    Verenigde Staten, 2001
  • Deel dit artikel

Ali is boos

Een biopic maken over de legendarische bokser Mohammed Ali heeft veel weg van koorddansen, maar Michael Mann nam de uitdaging aan en komt er aardig mee weg.

Mohammed Ali was de grootste: een vurige bokser met een geweldige techniek, een charismatische man die de onderdrukking van zwarte Amerikanen openlijk en onomwonden bekritiseerde en zich daarnaast profileerde als een flamboyante lolbroek.

De uit schijnbaar onverenigbare tegenstellingen opgebouwde vechter had de naamsbekendheid van een Amerikaanse president, maar is voor de jongeren van nu bepaald geen grootheid meer. Regisseur Michael Mann en acteur Will Smith konden hun eerbetoon dus ook legitimeren als een poging de huidige generatie te vertellen over een zwarte man die de grootste sportheld aller tijden werd én op onnavolgbare wijze politiek bedreef.

Zij die de daden van Ali wel voor de geest kunnen halen zullen verbaasd zijn door Manns waaghalzerij of het hoofd schudden over de onzinnigheid van deze onderneming. Alleen dat al maakt Ali op voorhand een interessante en voor sportliefhebbers omstreden film. Dat de aan Parkinson lijdende Ali zelf intussen zijn zegen over de film heeft uitgesproken ("Dit is de enige film die het vertelt zoals het is.") doet daar niets aan af.

Toupetje
Ali toont de periode 1964-1974, toen Ali’s leven zich heen en weer bewoog tussen drama en glorie. Uiteraard spreidt Mann daarvoor een superieur staaltje filmmaken tentoon waarbij de inzet van het ‘cutters-bataljon’ Goldenberg-Rivkin-Klingman in een juweel van een openingsscène resulteert. In een fantastische montage sleept Mann ons 1964 binnen met een concert van soulzanger Sam Cooke (die dat jaar werd doodgeschoten), zien we in flashbacks hoe Ali als kind de Amerikaanse apartheid ervoer en beleven we de zenuwtergende voorbereidingen op een wereldtitelgevecht. Het is een stuk cinema dat je bij je kladden grijpt, maar ook een moment waarin Mann secuur zijn thema’s neerzet. Het geweld van de jaren zestig, Ali’s bijzondere kijk op de wereld en zijn ongekende optreden in de ring worden ragfijn verweven.

Dan is het des te pijnlijker om de regisseur vervolgens in oude fouten te zien vervallen. Al is het geen platwalsend stuk melodrama, het is wel onaangenaam te ervaren hoe een meester even de macht over zijn truc verliest: net als in The Last of the Mohicans en The Insider weet Mann de kloof tussen de hoogtepunten soms nauwelijks te overbruggen. En dan is er de loodzware titelrol van Will Smith. Het is moeilijk wennen aan zijn curieuze stemgeluid en hij brengt Ali’s theatrale voorkomen wat hakkelend. Maar gaandeweg wint Smith het respect van de kijker, vooral wanneer hij door de ring danst en écht bokst, of door de één-tweetjes met een sportpresentator (een verrukkelijke John Voight), wiens toupetje het onderwerp is van bloemrijke spot.

Je vergeet Smith zelfs als Ali in 1974 door de krottenwijken van Kinshasa wandelt. Daar in Zaïre maakte hij een ongelooflijke comeback door te winnen van de onverslaanbaar geachte George Foreman, tijdens een mega-evenement dat eerder in de documentaire When We Were Kings werd belicht. Wanneer Foreman met zijn bakkes tegen de vloer van de Zaïrese hel knalt, Mohammed in de touwen klimt en het zestigduizend-koppige volk ophitst, voel je het weer: Ali was de grootste.