‘Te veel romkoms, geen originele scripts en slechte dialogen’

Enquête onder regisseurs, scenaristen en acteurs toont negatief zelfbeeld

Er heerst ontevredenheid over de Nederlandse film – en dan hebben we het niet over het lage marktaandeel. Het zou ontbreken aan lef en avontuur. Om dat wandelgangengeluid concreet te maken voerde Filmmakersinitiatief 2018 een enquête uit onder acteurs, regisseurs en scenaristen. De uitkomsten zijn niet mals maar leiden wellicht tot een weg uit de malaise.

Maar liefst 87% van de ondervraagden vindt de kwaliteit van de Nederlandse speelfilm doorgaans van gemiddelde (54%) of ondermaatse (33%) kwaliteit. Als het gaat om de culturele betekenis van de Nederlandse film zijn de cijfers niet veel beter: 43,1% beoordeelt die als onvoldoende en 32,1% als gemiddeld. Gevraagd naar de internationale positie van de Nederlandse film stelt 83,5% dat zij achterloopt op het buitenland.

De uitkomsten van de enquête, waar 292 leden van het Dutch Directors Guild, het Netwerk Scenarioschrijvers en acteursbelangenvereniging ACT aan deelnamen, liegen er niet om. Ze werden gepresenteerd tijdens het symposium Waar leggen we de lat?, dat vanochtend plaatsvond in Eye Filmmuseum. Het onderwerp leeft en er gaat urgentie van uit, getuige de volle zaal en de aanwezigheid van minister Ingrid van Engelshoven, die weliswaar vakantie heeft maar toch kwam. Organisator is Filmmakersinitiatief 2018, dat “het nu eens niet over geld of bezoekcijfers wilde hebben maar een debat wil aanzwengelen over de inhoudelijke kwaliteit en culturele betekenis van de Nederlandse film”.

De enquête bestond uit een flink aantal multiple choice-vragen, die zijn terug te lezen op de site van Filmmakersinitiatief 2018. Er waren echter ook open vragen en ruimte voor eigen input, die volop is gebruikt. De invullers van de vragenlijst leverden maar liefst 316 pagina’s aan toelichting. Die openhartigheid is ongetwijfeld gestimuleerd door het anonieme karakter van de enquête, waar één respondent het overigens niet mee eens was. Regisseur Roel Reiné liet met naam en toenaam optekenen dat “we juist open moeten zijn, met elkaar communiceren vanuit respect. Maar dat is moeilijk voor veel Nederlandse filmmakers. Ze zijn teveel elkaars concurrenten en beseffen niet dat het succes van anderen henzelf ook succesvol kan maken.”

Het oordeel dat de sector velt over de Nederlandse speelfilm is ronduit vernietigend. De percentages zijn eigenlijk nog mild vergeleken bij de toelichtingen die gegeven werden. Onder de gebruikte typeringen: eenheidsworst, eenzijdig, navelstaarderig, braaf, zesjesmentaliteit, bang, gepolder en compromisfilms. Bijna de helft van de ondervraagden is van mening dat er in de afgelopen tien jaar maximaal zes hoogwaardige films zijn gemaakt in ons land. Een acteur vatte het als volgt samen: “Te veel romkoms, geen originele scripts, slechte dialogen, het gemiddelde van het gemiddelde, één groot compromis, niet gedurfd, geen eigenheid op een zeldzame uitzondering na.” Een andere invuller van de vragenlijst stelt onomwonden: “Er is een revolutie nodig.”

Dramaseries scoren iets beter dan speelfilms. “Nederlandse series bepalen meer dan films het debat”, stelt een scenarist/regisseur. Maar de algemene teneur is dat teveel series makkelijke kopieën zijn van buitenlandse, vooral Scandinavische voorbeelden. “Er zijn genoeg mensen met goeie ideeën, maar die worden te weinig gehonoreerd”, vindt een scenarist. “Ook door het bureaucratische dramaturgenstelsel dat we hanteren.”

Het meest genadige oordeel is voor de documentaire, traditioneel een sterk genre in Nederland. De kwaliteit wordt door meer dan 80% beschouwd als goed tot uitstekend. Maar ook hier kritische kanttekeningen. Makers dreigen het contact met het publiek te verliezen en sommigen vrezen ook hier een toenemende invloed van het rendementsdenken dat nadruk legt op doelgroepen en kijkcijfers. Een scenarist/regisseur beschrijft de trend als volgt: “Personen, personen, al dan niet tranen trekkend. Docu’s die het grote geheel bij elkaar associëren zijn er niet, want dan moet je als docu-maker kunnen nadenken in plaats van alleen maar voelen.”

Bij het benoemen van de oorzaken van het ondermaatse presteren mocht deze keer dus niet “gebrek aan geld” worden genoemd. Veel gehoord is het oordeel dat fondsen en omroepen succes verwarren met kwaliteit en dat het beleid wordt bepaald door boekhouders in plaats van mensen met een artistieke visie. Er wordt gewerkt met formats en formules. Het sprankje avontuur en experiment dat er dan nog in zit, wordt eruit geperst door eindeloze consultatierondes waarin veel te veel mensen hun mening geven.

Maar de hand gaat ook in eigen boezem. Scenario’s worden niet goed doorontwikkeld, spelregie is slecht of afwezig en er worden steeds dezelfde acteurs gecast, die vervolgens geen verantwoordelijkheid nemen als maker. De filmmakers vinden zichzelf best eigenzinnig maar krijgen of nemen blijkbaar de vrijheid niet om opmerkelijke films te maken. Misschien is de Nederlandse filmwereld teveel naar binnen gericht en tevreden, klonk het ook in de toelichtingen.

In een reactierondje van de zaal vertelde Morgan Knibbe dat hij de afgelopen vier, vijf jaar – ondanks het succes van Those Who Feel the Fire Burning – heel veel moeite heeft gehad om films te maken. “Ik sta klaar om uit de startblokken te schieten, maar mijn plannen blijven telkens steken in het ontwikkelproces. Ik stuit steeds op onbegrip bij de fondsen. Het lijkt erop dat ik mijn volgende speelfilm pas in 2021 kan draaien.”

Actrice Anna Drijver (Loft, Het schnitzelparadijs) riep op tot meer samenwerking tussen makers. “Waarom sturen scenaristen niet eerder hun scripts naar de acteurs met wie ze willen werken? Nu komt een aanbieding eigenlijk altijd te laat en worden er dus compromissen gesloten. Acteurs worden als laatste ingrediënt aan films toegevoegd. Maar wij moeten wel die interviews in de Libelle doen om de film te verkopen. Zo wordt het talent van acteurs niet benut.”

Van de sprekers tijdens het symposium stelde scenarist en scenario-adviseur Miguel Machalski dat “er iets mis is met het ontwikkeltraject – beoordelaars geven vaker meningen dan advies en missen de vaardigheden om scenaristen verder te helpen”. Regisseur Remy van Heugten hekelde de overdaad aan regels en vreest dat producenten en makers elkaars taal niet meer spreken. Tot slot deed de Deense regisseur, scenarist en producent Rumle Hammerich (Borgen, The Bridge) uit de doeken hoe de crisis kan worden omgebogen naar succes. “Vijfentwintig jaar geleden zat de Deense filmindustrie immers in eenzelfde situatie”, herinnerde hij het publiek. Om vervolgens de metafoor van een waterrad met twee wielen uit te leggen. “Je hebt een klein groepje gekken nodig die het kleine wiel aan de gang brengt en na een tijdje volgt het grote wiel.”