Silvia van der Heiden over NFF 2019

'De verwondering over film moet terug'

Silvia van der Heiden (foto: Isolde Woudstra)

Silvia van der Heiden begint vrijdag aan haar tweede editie als directeur van het Nederlands Film Festival. Haar staat een festival voor makers voor ogen, waarin het publiek wordt meegenomen in het proces dat voorafgaat aan een filmvertoning. Het uiteindelijke streven is om uit te groeien tot een platform met een fysieke locatie waar het hele jaar door bruggen worden geslagen tussen makers en kijkers.

Ook de Utrechtse ondernemersclub heeft er zin in: door de hele Utrechtse binnenstad hangen banieren over wegen en grachten die aangeven dat het Nederlands Film Festival aanstaande is. Het liefst had Silvia van der Heiden met hen openluchtvertoningen georganiseerd maar daarvoor is het eind september, begin oktober toch echt iets te koud. Als alternatief ondersteunen de middenstanders nu de gratis filmvertoningen in de Janskerk. Het is een van de wapenfeiten van Van der Heidens eerste jaar als directeur.

Wat neemt u mee van uw eerste editie naar de aanstaande? “De masterclass van Martin Koolhoven vond ik zeer geslaagd, vooral het besluit om die niet alleen voor professionals te houden maar voor een algemeen publiek. Een festival is een uitgelezen moment om bruggen te slaan tussen makers en kijkers – en dan niet alleen studenten van de Filmacademie of HKU. Dat willen we dit jaar verder doorvoeren, bijvoorbeeld met de masterclass van Job ter Burg die praat over de nieuwe montage van Grimm. Het is een kijkje achter de schermen waardoor het publiek meer betrokken raakt. Het begint immers met kennis: wie weinig weet heeft ook geen waardering. Als je je niet realiseert dat een film take voor take is samengesteld dan kun je je er ook niet over verwonderen.”

Zijn er ook dingen die de vorige editie niet hebben overleefd? “Het aanbod is zo enorm dat we keuzes moeten maken om focus te houden. Daarom zijn we bijvoorbeeld gestopt met 48 Hour Film Project. Wij zijn niet van de amateurfilm. Wij kiezen voor de professionele maker.”

U heeft ook de verkiezingsprocedure voor de Gouden Kalveren aangepast. Hoe is dat bevallen? “Daar was veel behoefte aan. De meeste stemgerechtigden zagen zo op tegen die bak films die ze moesten beoordelen dat ze er niet aan begonnen. Wij hebben nu een voorselectie gemaakt: iedere stemgerechtigde krijgt willekeurig vijftien speelfilms of documentaires voorgeschoteld. Uit deze lijst komt vervolgens de competitie voort die bestaat uit de vijftien meest gekozen speelfilms en de vijftien populairste documentaires. Ik hoor positieve reacties maar de echte evaluatie volgt na het festival.”

Er was kritiek dat films die tijdens het festival in première gaan niet kunnen meedingen voor de Gouden Kalveren. Dat is nog steeds zo. Waarom? “Dat is de volgende slag die we moeten maken. Om ook premièrefilms kans te laten maken op een prijs moet alles verdichten in de tijd en kunnen de nominaties pas tijdens het festival bekend worden gemaakt. Dat is grotendeels een logistieke kwestie. En daarvoor is het dit jaar nog te vroeg.”

Het niet kunnen meedingen naar een Gouden Kalf werd in het verleden genoemd als reden om een film niet in première te laten gaan in Utrecht. Hoe belangrijk is het voor een festival als het NFF om premières te kunnen presenteren? “We zijn er dit jaar gelukkig wel in geslaagd mooie premières te programmeren, denk alleen al openingsfilm Instinct. Maar er zijn meer overwegingen dan de Gouden Kalf-verkiezing om een film niet bij ons in première te laten gaan. Omdat je dan in oktober met al die andere releases moet concurreren bijvoorbeeld en elkaar dan de bioscoop uitvecht.”

U noemt Instinct, maar de wereldpremière van die film is al geweest in Locarno en de film heeft ook gedraaid in Toronto. “Wij zijn er voor de promotie van de Nederlandse film. Het zou zot zijn als wij de deur zouden dichtgooien zodra Halina Reijn een aanbod krijgt uit het buitenland. Dan zijn wij heel blij met de Nederlandse première.”

Maar doet dat niet af aan het rode lopergehalte dat ieder festival toch graag wil hebben? “Wij zijn geen filmfestival van Venetië, Berlijn of Cannes wat dat betreft. Wij willen vooral een platform voor de makers zijn, waar zijn elkaar kunnen treffen, discussiëren en kennis uitwisselen. Als makersfestival doen we ook aan talentontwikkeling, via Boost NL krijgen makers bijvoorbeeld een coachingstraject. Vorig jaar koppelden we een psychiater aan een scenarist die bezig was met een film over een inrichting. De masterclasses zijn bedoeld om het publiek bij het maakproces te betrekken. We programmeren ze nu expres in het weekend zodat nog meer mensen ze kunnen bezoeken.”

Binnen de negen dagen van het festival kun je maar zoveel doen voor makers. Hoe helpt het NFF gedurende die andere 355 dagen van het jaar? “Vier keer per jaar organiseren we NFF Extended. De laatste keer ging het over auteursrecht, met een verzameling advocaten in het panel. Daar was zoveel behoefte aan dat hij tijdens het festival een vervolg krijgt. Maar om echt gedurende het jaar iets te kunnen betekenen, een platform te kunnen zijn, moeten we een fysieke plek hebben. We zijn bezig met De Machinerie in het Werkspoorkwartier. Samen met filmhuis ’t Hoogt, Fotodok en De Maakruimte willen we daar een centrum voor beeldcultuur neerzetten. Het college van B&W gaat het dit najaar voordragen en we hopen dat het najaar 2021 gereed is. De gemeente wil €3,55 miljoen investeren. De andere helft komt van EWU, de ontwikkelaar van de Werkspoorkathedraal.”

Wat moeten we ons voorstellen bij zo’n centrum voor beeldcultuur? “Er komen vier filmzalen in, een expositieruimte en een flexibele ruimte die we voor educatie kunnen inzetten. Een interactieve tentoonstelling zoals we die nu onderbrengen bij Impakt, kan daar veel langer staan. Nu wordt alles na negen dagen afgebroken en dat is zonde. Maar we kunnen met die faciliteiten ook een programma als Blik op de set uitbouwen. Vijftien- tot zeventienjarigen leren daarin een filmscène uit verschillende perspectieven zien – als productieleider, regisseur, componist, acteur – om hem daarna samen op te bouwen onder begeleiding van professionals. Dat programma beslaat nu twee dagen en is binnen een uur uitverkocht. Terwijl het zo waardevol is. Dan zie je echt de verwondering bij de deelnemers: zo komt een verhaal dus tot stand, het is veel meer werk dan ik dacht.”

Gaat het Nederlands Film Festival zich dan ontwikkelen tot het Nederlands Film Platform? “Het festival blijft. Die negen dagen blijven een markeringsmoment. Maar ook daarbinnen verleggen we de nadruk richting makers. Zo hebben we het afgelopen jaar al geschoven met het budget. Voor het professionalsdeel dat voorheen door een freelancers werd ontwikkeld hebben we nu een vaste medewerker. Die houdt in de gaten wat er gebeurt in de sector, stelt een agenda samen voor de website, en coördineert de talentontwikkeling.”

Lukt het het NFF om met zo’n op makers gericht programma genoeg bezoekers te trekken? “Aangezien we voor slechts veertig procent structurele subsidie ontvangen, zijn en blijven recettes belangrijk. Vorig jaar gingen we van tien naar negen festivaldagen maar bleef het bezoekersaantal gelijk. Opvallend is dat ons publiek jonger is geworden en dat twintig procent een cultureel diverse achtergrond heeft. Daar moet de groei ook zitten en op die groep mikken we ook met de avonden die worden georganiseerd door Vice en Xite. We hebben vorig jaar de wijkcentra erbij betrokken en dit jaar komt daar Tivoli de Helling bij en de Janskerk, waar iedereen gratis kan binnenlopen voor een voorstelling.”

Het gaat al jaren niet goed met de Nederlandse film. Vorig jaar zakte het marktaandeel zelfs naar een historisch lage 11%. Wat moet er volgens u gebeuren om het tij te keren? “Een deel van de oplossing ligt bij de distributie. Om gezien te worden moet een film ook worden aangeboden, liefst op zoveel mogelijk plekken tegelijk. Aan een quotum voor bioscopen zou ik mezelf niet snel wagen. Maar begin bij VOD, dat is het meest direct. Het is spijtig dat veel Nederlandse films alleen te zien zijn bij NPO Start, waardoor ze een relatief kleiner publiek bereiken dan wanneer ze op alle – ook internationale – platforms te zien zijn. Ze moeten ook te zien zijn bij Netflix en zoveel mogelijk andere kanalen.”

Erik Tijman, programmeur van Cinekid, zei laatst in een interview met De Filmkrant dat distributie niet het enige probleem is maar dat het ook een kwestie is van serieus nemen, in ieder geval met betrekking tot de Nederlandse kinderfilm. “Dat ben ik niet met hem eens. Mijn bijzonder rare week met Tess behoort tot de vijf genomineerden voor het Gouden Kalf voor Beste Film. Dat betekent dat in ieder geval vakgenoten heel goed kijken naar kinderfilms. Maar er moet meer gebeuren, daar zijn wij het wel mee eens. Daarom lanceren wij tijdens het festival samen met NPO Start een nieuw educatief kanaal. We beginnen met veertig films die gratis worden aangeboden met een educatief pakket erbij om meer filmbegrip te ontwikkelen. Dat begint al bij Nijntje voor vierjarigen. Dat je laat zien hoe het zou zijn als Nijntje boos was in plaats van blij en hoe een verhaal werkt.”

Om het vrij naar Joseph Beuys te zeggen: Jeder Mensch ein Filmemacher? “Absoluut niet! Filmmaken is echt een vak. Iedereen vlogt tegenwoordig en doet iets met filmpjes op internet maar echte films zijn gemaakt door vaak opgeleide mensen die weloverwogen keuzes maken. Daarom vind ik Grimm re-edit zo fascinerend. Alex van Warmerdam vond de film niet goed genoeg en monteerde hem samen met Job ter Burg opnieuw. Dat kenschetst de kunstenaar en zijn streven naar perfectie.”