Souleymane Cissé (1940-2025)
Een leven gewijd aan film

Souleymane Cissé in 2023 op het Cannes filmfestival. Foto: Stefano Rellandino / AFP
Op 19 februari overleed de Malinese filmmaker Souleymane Cissé. Zijn dochter Mariam Cissé bevestigde zijn dood met de woorden: “Hij wijdde zijn leven aan zijn land, aan film en aan kunst.”
“Voor mij is film een wapen”, zei Souleymane Cissé in 2023 in een interview met Mubi Notebook. “Een wapen dat eenheid kan realiseren, een wapen dat een nieuw elan kan geven aan de mensen.” De Malinese filmmaker overleed op 19 februari 2025 in Bamako, op 84-jarige leeftijd. Vlak ervoor had hij nog gesproken op een persconferentie van het Panafrikaans Festival van Ouagadougou voor Film en Televisie (FESPACO), waar hij juryvoorzitter zou zijn.
Het zegt veel over het leven van Cissé dat hij tot vlak voor zijn dood bezig was met film. Zo’n vijf decennia lang beleed hij schijnbaar onvermoeibaar zijn liefde voor film. Zijn grote doorbraak als regisseur kwam in 1987 met Yeelen, waarvoor hij in Cannes de juryprijs won. In 2023 ontving hij op datzelfde festival de Carrosse d’or, die sinds 2002 wordt uitgereikt aan filmmakers wiens werk innovatief, moedig en pionierend is geweest.
Het was de bekroning van een carrière die niet alleen in het teken stond van zijn eigen makerschap, maar ook van de ontwikkeling en het behoud van de Afrikaanse filmcultuur. In 1997 richtte hij UCECAO op, een stichting ter ondersteuning van West-Afrikaanse filmmakers.
De liefde voor film zat er vroeg in bij de in 1940 in Bamako geboren Cissé, maar er was een specifieke gebeurtenis die hem op het pad van maker bracht. Werkend als filmoperateur kreeg hij in 1961 een bioscoopjournaal in handen. Niet wetend wat erop stond, projecteerde hij de film en zag beelden van de moord op de Congolese premier Patrice Lumumba. “Ik heb de woorden niet om uit te leggen hoezeer dat me raakte en verbijsterde. Dit was het moment waarin ik me realiseerde dat film een uitzonderlijk middel was voor communicatie en expressie”, vertelde hij aan Mubi Notebook. “En zo begon de reis.”
Cissé wist een beurs te bemachtigen voor het Gerasimov Instituut voor Cinematografie in Moskou en werkte vervolgens een aantal jaar als cameraman aan documentaires. In 1975 maakt hij zijn speelfilmdebuut als regisseur met The Young Girl (Den muso), over een jonge, doofstomme vrouw die nadat ze is verkracht wordt uitgekotst door haar familie. Steeds weer filmt Cissé haar in afgegrensde ruimtes, en laat daarmee zien hoe zij vastzit in haar situatie. De film werd door de Malinese autoriteiten verboden en Cissé kwam korte tijd in de gevangenis terecht.
Cissé liet zich echter niet de mond snoeren. Zijn hele oeuvre is een ontleding van de patriarchale machtsstructuren van zijn thuisland, die verstrengeld zijn geraakt met het door de kolonisten geïntroduceerde kapitalisme. In een van de eerste scènes van zijn tweede film Work (Baara, 1978), gooit een man zijn vrouw en kinderen op straat, omdat hij een nieuwe vrouw wil trouwen. De rest van de film speelt zich af rond een fabriek waar de werknemers met staking dreigen vanwege de barre werkomstandigheden. Dat de fabrieksbaas niet alleen op het werk, maar ook thuis een repressief bewind voert, is een patroon dat constant terugkeert in de films van Cissé.
In The Wind (Finye, 1982) zien we zo’n zelfde mannelijke figuur, die thuis zijn vrouwen met bevelen en verwensingen kleinhoudt en als militaire gezagvoerder een studentenprotest met harde hand de kop in tracht te drukken. Zijn dochter Batrou trotseert hem door deel te nemen aan de protesten. “Waar ben je zo bang voor?”, vraagt ze hem. “Ik ben voor de duivel niet bang”, fulmineert hij. Maar dat zij de vinger op de zere plek legt, moge duidelijk zijn. Haar vader is iemand die star vasthoudt aan traditionele machtsverhoudingen, uit angst die positie kwijt te raken. Maar verandering is onafwendbaar, zien we in de gezichten van de jonge demonstranten, die Cissé vangt in indrukwekkende close-ups.
Cissé maakte, samen met onder meer Ousmane Sembène, Djibril Diop Mambéty en Med Hondo, deel uit van de eerste generatie onafhankelijke Afrikaanse filmmakers. Een generatie die volwassen werd tijdens de dekolonisatiegolf in West-Afrika van de jaren zestig en in hun films niet alleen afrekende met die koloniale periode, maar ook kritisch keek naar de nog jonge onafhankelijkheid. Hoe de machtsstructuren die de kolonisten hadden opgelegd vaak in stand werden gehouden door een nieuwe, zwarte bovenklasse.
Cissé beschreef het maken van films in Afrika eens als behorend tot het “rijk der wonderen”. De infrastructuur voor het vertonen van films was in Mali ook na de onafhankelijkheid in handen van Franse bedrijven die vrijwel exclusief Franse en Amerikaanse films in de bioscopen brachten. Geld en middelen voor het produceren van films was er nauwelijks, en dat bleef ook in daaropvolgende decennia zo. Iets wat ook blijkt uit de hiaten in Cissé’s oeuvre. Na Waati (1995) duurde het tot 2009 voor hij met Min Ye (Tell Me Who You Are) weer een film wist te realiseren. Beide films zijn vrijwel onvindbaar.
“We maken films, maar in zekere zin bestaan we niet echt als filmindustrie”, stelde Cissé in 1996 in een interview met tijdschrift The Courier. “Ik zou ontzettend graag willen dat mijn werk te zien is in bijvoorbeeld Mali, Guinee en Senegal, maar dat is niet mogelijk omdat de distributie- en vertoningsnetwerken niet langer bestaan.” In hetzelfde interview is Cissé kritisch op de manier waarop vanuit het Westen wordt gekeken naar Afrikaanse kunst. Als iets exotisch, niet als iets volwaardigs dat op gelijke voet staat. “We staan op de drempel van de 21e eeuw”, zei hij. “We zouden op zoek moeten naar manieren om met elkaar te communiceren, naar raakvlakken. We zouden in staat moeten zijn elkaar recht in de ogen te kijken.”
Met Yeelen (1987) wist Cissé de ogen van het Westen in elk geval op zich te richten. De film, die Martin Scorsese “een van de grote ontdekkingen in mijn filmleven” noemde, betekende zijn internationale doorbraak. In tegenstelling tot zijn eerste drie films, duikt Cissé met Yeelen in de geschiedenis en mythologie van Mali, specifiek van de Bamana. In een analyse van de film schrijft filmjournalist Nathanael Hood dat Cissé met Yeelen “een nieuwe creatiemythe creëerde voor Mali, een natie verenigd en niet verdeeld door zijn etnische en culturele diversiteit.” Uit de film spreekt volgens Hood de hoop dat het land in staat is “zich op eigen kracht los te maken van zijn demonen”.
Dat laatste is iets wat steeds opnieuw terugkomt in het werk van Cissé. Van de stakers in Work tot de studenten in The Wind legt Cissé in zijn films de sleutel daarvoor in de handen van een volgende, jonge generatie. Zo zet elk van zijn films een stap voorbij de weergave van wat is naar de verbeelding van wat kan zijn. Dat is het wapen dat film kan zijn. “Cruciaal is de manier waarop een beeld ons kan transformeren, onze visie op de wereld kan veranderen”, aldus Cissé in het interview met Mubi Notebook. “Voor mij is dat een ritueel; een ritueel dat me voldoening geeft.”