Stéphanie Di Giusto en Soko over La danseuse
'Ze kende Edison, maar wilde zich niet laten filmen'
La danseuse herschept de Serpentinedans, een revolutionaire danssensatie uit de Belle Époque. Met dank aan debuterend regisseur Stéphanie Di Giusto, cameraman Benoît Debie, authentiek setdesign en de bonkige, charismatische actrice Soko.
Je verwacht het niet tijdens een junket — zo’n interview aan de lopende band, waarbij je in de verte de vorige groep journalisten nog ziet wegsloffen terwijl de volgende alweer achter je klaar zit. Maar toen actrice Soko in Cannes de vraag kreeg of zij iets herkende van de moeilijkheden die haar historische personage Loïe Fuller, danssensatie uit de Belle Époque, als kunstenaar had moeten overwinnen, begon ze te huilen.
Het groepje journalisten waarin ik zat reageerde gelukkig beschaafd: we lieten haar even met rust. Ik overhandigde haar een papieren zakdoekje. Ze leek zelf, ondanks een afgeknepen “sorry”, nauwelijks verbaasd en sprak een minuutje later met evenveel vuur en verve verder.
Dit is relevant – de Française Soko (tevens punky zangeres, met onder andere het nummer Temporary Mood Swings) is gevoelig als een open zenuw en juist daarom gecast, aldus regisseur Stéphanie Di Giusto: “Zij is een artiest, net als Loïe Fuller. Ze heeft ook haar eigen plek moeten bevechten. Ze is kwetsbaar. En net als Fuller bezit ze geen conventionele schoonheid. Maar ze heeft eigenheid en ze faket niks.”
De charismatische Soko zelf: “Mijn uitstraling is meer mannelijk. Vroeger geneerde ik me voor mijn lichaam, ik wilde mezelf verbergen. En toen ik zangles nam, was ik de allerslechtste van de klas. Het werd pas wat toen ik mijn eigen stem ging zoeken. Zoals ook Loïe Fuller pas danseres kon worden toen ze haar eigen ding verzon.”
Fysiek slopend
Wat Fuller deed, was zichzelf onthullen door zich te verhullen, zoals Di Giusto het kernachtig samenvat. Fuller ontwikkelde de beroemde Serpentinedans, die in allerlei varianten nog steeds bestaat: dansen met meterslange lappen stof aan lange stokken die golvend worden rondgedraaid, waarbij de danseres regelmatig verdwijnt onder haar wervelende creatie. Het eerste en beste deel van de film toont hoe deze arme Amerikaanse boerendochter, met een verlegenheid die slechts wordt overtroffen door haar koppigheid, de dans bij toeval ontdekt – door een wardrobe malfunction bij een bescheiden toneelrolletje, waarna het publiek enthousiast reageert op haar improvisatie met de loszittende kleding – en hem met veel ploeteren ontwikkelt tot een fysiek slopende, maar voor toeschouwers feeërieke sensatie in het Parijs van het fin de siècle.
“Zij heeft de podiumkunsten revolutionair veranderd. Ik begrijp niet waarom haar verhaal niet eerder is verfilmd”, zegt debuterend regisseur Di Giusto, die jarenlang research deed en onder anderen hulp kreeg van Thomas Bidegain, als scriptadviseur, en cameraman Benoît Debie. Die laatste onderscheidt zich met enkele rauwe close opnames van fysiek intense momenten en heeft een groot aandeel in het hoogtepunt van La danseuse (en de reden dat de film – die in Cannes bij critici op weinig enthousiasme kon rekenen – vier in plaats van drie sterren verdient): de reconstructie van de Serpentinedans.
Ooit zag ik een vroege filmopname van deze dans – was dat Loïe Fuller? “Nee, nee, nee”, zegt Di Giusto, “dat staat er vaak bij, maar dat is ze niet. Ze was bevriend met Edison, maar heeft zich tot zijn spijt nooit willen laten opsluiten in ‘het kleine doosje’, zoals ze zei. Alle filmopnames zijn zwakke imitaties.” Maar hoe kon Di Giusto dan weten hoe de Serpentinedans eruitzag? “We bezitten aantekeningen van Fuller, een handleiding, schetsen en schema’s.” Niet alleen over de dans, maar ook over scenografie, belichting, technologie en zelfs chemie – Fuller ontwikkelde zelf fosforescerende zouten om de doeken in gekleurd licht een bijzondere weerschijn te geven.
Overal pijn
Samen met de hedendaagse serpentinedanser Jodie Sperling heeft Di Giusto gestreefd naar een authentieke reconstructie. “Er komt geen visueel effect bij kijken. En we hebben het opgenomen in een echt theater, niet in een studio. Ook al creëerde dat extra obstakels.” Het resultaat is een spookachtige, vurige dans van kleuren en stoffen, waarbij de enorme zijden lappen die Soko om zich heen wervelt soms zelfs op vlammen lijken. “Het was loodzwaar”, zegt Soko. “Ik bezit van mezelf geen enkele gratie dus ik heb keihard moeten oefenen, totdat het overal pijn deed.” Ze kon de Serpentinedans, die Fuller avonden achter elkaar uitvoerde totdat ze er letterlijk bij neerviel, hoogstens één keer in de drie dagen volbrengen.
Ja, de dansen hadden wat langer voluit in beeld gemogen en de hele tweede helft van de film is een stuk zwakker, maar toch: de enorme lof die Fuller in haar eigen tijd verwierf (Mallarmé noemde het “de uiterste theatrale verbeelding van poëzie”) klinkt hierna begrijpelijk. Als ik na het interview wegloop (en de volgende groep journalisten alweer is aangeschoven) valt me deze gedachte in: Loïe Fuller heeft zelf, van binnenuit, haar dans nooit kunnen zien. Ze is vastgelegd door Toulouse-Lautrec en andere schilders, maar niet door Edison. La danseuse toont de reconstructie van een uitzonderlijk kunstwerk, dat voor de kunstenares zelf onzichtbaar is gebleven.