Erik de Bruyn over Wilde mossels

Het groene gras

  • Datum 23-09-2015
  • Auteur
  • Deel dit artikel

Wilde mossels, de eerste speelfilm van Erik de Bruyn, opent op 20 september het Nederlands Film Festival. Het is een knap debuut over rondhangen, nietsdoen en iets anders willen, dat werkt als een klap in het gezicht. De Bruyn had er zijn zinnen op gezet. "Er moet toch ruimte zijn voor persoonlijke films, die misschien niet in een of ander format passen, maar wel iets wezenlijks te vertellen hebben."

Bewolkte luchten, eindeloze polders, bruggen, sluizen, water. Het Zeeuwse landschap krijgt in Wilde mossels een liefdevolle behandeling. Het leven in de kleine dorpen mag dan wat benauwend zijn voor een stel opgroeiende jongens, daarbuiten strekt zich een prachtige wereld uit. En als je tot aan de horizon kunt kijken, wil je wel eens wat meer.
De vrienden Leen (Fedja van Huêt), Daan (Frank Lammers) en Jacob (Freek Brom) weten dat de wereld spannender zaken biedt dan het jaarlijks terugkerende mosselfeest. Maar of het elders ook beter is? Ze twijfelen. En vullen de tijd met motorrijden, spelen in een bandje, werken en feesten. En een beetje ouwehoeren in het dorpscafé.
Regisseur Erik de Bruyn (1962) kent de wereld die hij filmde. Hij groeide op in Zeeland – maar daar mag niet onmiddellijk uit geconcludeerd worden dat Wilde mossels een autobiografische film is. Persoonlijk, dat wel. De landschappen die hij toont zijn de landschappen uit zijn jeugd: "Een bijna vergeten stukje Nederland; de meeste Nederlanders weten niet eens waar Schouwen-Duiveland ligt."
Het heeft kennelijk iets, dat land, want er wegkomen is niet gemakkelijk. Van de drie vrienden uit Wilde mossels heeft alleen Jacob vastomlijnde vertrekplannen. Hij wil gaan studeren in de stad – maar hij is dan ook een import-Zeeuw. Daan is mosselvisser en tevreden met zijn plek. Maar Leen wil meer, ergens anders heen, iets anders doen, al weet hij ook niet waar en wat. Alles behalve de scheepswerf van zijn stiefvader overnemen, waar zijn moeder zo op aandringt.
"Veel jongens die ik kende in Zeeland zijn uiteindelijk wel vertrokken", vertelt De Bruyn. "Ze zijn zelfs over de hele wereld uitgezworven. De een werkt bij een baggerbedrijf in het Suez-kanaal, de ander zit in Canada mossels te vissen. Maar ze komen altijd weer terug, dat is het gekke. Ik heb heel getalenteerde jongens gekend die er uiteindelijk toch voor kozen in Zeeland te wonen, terwijl hun talent daar natuurlijk niet echt uit de verf komt. Zeeland, je gaat er weg om meer van de wereld te ervaren, maar het is wel een heel mooi land."

Grote bek
Hoofdpersoon van Wilde mossels is de rusteloze Leen. Fedja van Huêt liet voor de rol zijn haar groeien tot een weinig attractief vogelnestje, passend bij de tijdloze verschijning van een motorfreak. Leen heeft een lastig karakter: hij is een slapjanus en een durfal, een moederskindje en een opstandige zoon, een dromer en een realist, introvert met een grote bek. Hij mag dan de daadkrachtige leider zijn van het vriendengroepje, maar kan in zijn eigen bestaan geen knopen doorhakken.
Een onsympathieke held, geeft Erik de Bruyn toe. "Leen heeft veel zwakheden. Maar ik denk dat zijn verhaal herkenbaar is. Op een bepaalde leeftijd ga je je afvragen wie je eigenlijk bent, wat je wilt. Dat kan verlammend werken, want de mogelijkheden zijn er, maar je moet wel kiezen. En dat vereist moed, vooral als je de beslissende stap moet nemen om van het platteland naar de grote stad te gaan. In het dorp ben je iemand, heb je een bepaalde status opgebouwd vanwege je capaciteiten; misschien kun je heel goed motorrijden of gitaarspelen. Maar in de grote stad is die status niets waard, dus je moet veel kracht hebben om iets anders te gaan doen."
"Wilde mossels gaat over die verloren, machteloze periode in je leven. Leen durft geen beslissing te nemen, is daar ontevreden over, en zoekt zijn heil in dromen en verlangens." Een universeel thema, denkt De Bruyn. Volwassen worden is lastig, niet alleen in Zeeland. Het bleek echter niet mee te vallen om zijn verhaal te verkopen. Subsidiegevers en sponsors verwachten pasklaar drama, geen subtiele observaties over afwachting en verveling.
De Bruyn: "Wilde mossels voldoet niet aan de klassieke wetten van drama. Een held moet een handelend personage zijn, hij moet obstakels overwinnen om zijn doel te bereiken. Dat is hier natuurlijk niet het geval. De plot is niet sturend. Toch moet je ook zo’n film kunnen maken. In het buitenland gebeurt het wel; denk maar aan La vie de Jésus van Bruno Dumont, of aan de films van Abbas Kiarostami en Aki Kaurismäki. Dat zijn films waar ik erg van hou. Er gebeurt weinig, maar je moet wel heel goed opletten. En dan nog wordt niet alles ingelost. In Nederland is het ontzettend moeilijk om zo’n film van de grond te krijgen."
"Dat is jammer, want op die manier krijgen persoonlijke films weinig ruimte. Je kunt niet van alle films genrefilms maken, je kunt niet alles in een format persen. Dan krijg je zielloze films." De Bruyn zette door, maakte verschillende versies van zijn script, en hield uiteindelijk vast aan een versie met weinig dramatische gebeurtenissen. "Ik wilde er geen plattelandsdrama van maken. Daarnaast is Wilde mossels ook geen antropologisch verslag van het leven van jongeren in zo’n dorp, geen objectieve waarheid over een Zeeuwse subcultuur. Het is mijn zienswijze. Dat heb ik geïllustreerd door niet voor een duidelijk gedefinieerd tijdvak te kiezen – de jaren zeventig en negentig zijn door elkaar gehusseld – en verschillende delen van Zeeland samen te voegen tot één fictief gebied."

Brouwseltje
De regisseur wil er niet veel over kwijt, maar moest "een paar handige trucs toepassen" om te voorkomen dat er door dramaturgen en adviescommissies te veel aan zijn scenario gesleuteld werd. Die halsstarrige houding heeft gewerkt. Het zijn juist de schijnbaar doelloze scènes in Wilde mossels die indruk maken: de drie jongens, hangend voor de deur van het café; rijdend op hun motoren door het lege landschap; kletsend over wat ze misschien, ooit, gaan doen; halfzachte pogingen ondernemend om een meisje te versieren.
De sfeertekeningen overtuigen zozeer dat het drama, wel degelijk aanwezig, werkt als een klap in het gezicht. Want er gebeurt uiteindelijk genoeg, en niet alleen in de surrealistische droombeelden van Leen. Het ene mosselfeest volgt het andere op, maar verder blijft weinig hetzelfde.
Dat De Bruyn een knap debuut aflevert is niet verwonderlijk, gezien zijn lange ervaring in de filmwereld. Hij was regie-assistent bij onder andere Paul Ruven, Pim de la Parra en Eric de Kuyper, acteerde, schreef filmmuziek en scenario’s en maakte drie korte films. Waarom belandde hij met zo’n lange omweg bij een eerste speelfilm? De Bruyn: "Ik was heel lang te onzeker om films te maken. Omdat ik dacht: alles is al eens gemaakt. Dat had ik ook toen ik nog in een bandje speelde; het liefst wilde ik akkoorden verzinnen die nog niet bestonden. Het heeft me jaren gekost om daar overheen te komen. Je kunt nu eenmaal niet iets maken dat volkomen nieuw is; als je dat nastreeft, raak je verlamd. Ik moest mezelf de vrijheid geven om te denken: goed, ik maak gewoon een eigen brouwseltje van alles wat er aan indrukken op me afkomt."
"Ik beschouw mezelf nu maar als een eclecticus. Ik houd van heel veel verschillende stijlen, zowel in films als in muziek. Ik heb nooit echte idolen gekend, ben altijd vatbaar voor nieuwe indrukken, raak ook snel afgeleid. Wilde mossels heeft daarom ook een mengelmoes van stijlen."

Stamelen
De Bruyn benadrukt dat hij geen regionale film wilde maken: "Ik heb geen accent gelegd op het provinciaalse." Toch draagt, naast het Zeeuwse landschap, ook het Zeeuwse dialect veel bij aan de eigenzinnige sfeer van Wilde mossels. "Het is een aardig taaltje", zegt de regisseur. "Droogkomisch, een beetje binnensmonds. Dat paste ook goed bij wat ik voorhad met de dialogen. Ik vind namelijk dat mensen in film en drama vaak te assertief en ad rem met elkaar spreken; ze zeggen ronduit wat ze voelen en hoe dat komt. Ik houd daar helemaal niet van. In Wilde mossels zijn die jongens eindeloos tegen elkaar aan het stamelen: ‘nou, ja, kweetniet, ik eh… nou, gewoon.’ Al die ‘ehs’ en gedachtepuntjes stonden ook in mijn scenario. En het Zeeuws leent zich daar goed voor."
"Als je je uitvlucht zoekt in verlangens en dromen, komt de werkelijkheid wat rauw op je dak vallen. Omdat er niet veel te doen is, niet veel plezier is, je sowieso al gedeprimeerd bent. Dit is geen wereld waarin mensen elkaar in volzinnen toespreken. Afgeronde dialogen vind ik niet interessant, ik probeer er altijd zoveel mogelijk uit weg te laten. Daarom heeft Wilde mossels ook die wat merkwaardige proloog: de jongens zitten een beetje te filosoferen over het heelal, zonnestelsels, nevelringen, een superbrein. Om tot de conclusie te komen dat er helemaal niet zoiets bestaat als een superbrein: ‘welnee joh, allemaal flauwekul.’ En dat geeft al antwoord op de vraag waar het in de film om draait. Is het gras groener aan de overkant? Nee dus. Soms kun je er maar beter over blijven fantaseren."

Pauline Kleijer