César Díaz over Nuestras madres
'Het was een grote verantwoordelijkheid hun verhaal te vertellen'
Met zijn ingetogen Camera d’Or-winnende debuut Nuestras madres kijkt de Guatemalteekse filmmaker César Díaz het gewelddadige verleden van zijn land recht in de ogen. “De realiteit mengde zich vanzelf door mijn fictie toen we op echte plekken gingen draaien met echte slachtoffers.”
Voordat hij met Nuestras madres zijn eerste speelfilm maakte, regisseerde César Díaz enkele korte documentaires en werkte hij als editor, onder andere voor Ixcanul (2015) en Temblores (2019) van landgenoot Jayro Bustamante, internationaal op het moment de bekendste Guatemalteekse regisseur. Net als Bustamante deinst Díaz er met Nuestras madres niet voor terug om te wroeten in de pijnpunten van zijn maatschappij.
Met het verhaal rond de jonge antropoloog Ernesto, die onderzoek doet naar de massagraven van de burgeroorlog die Guatemala van 1954 tot 1996 teisterde, kijkt Díaz de gewelddadige geschiedenis van zijn land recht in de ogen. “Je moet zo’n pijnlijk verleden als maatschappij een plek geven om te kunnen genezen”, stelt Díaz via Skype. “Zowel bij het schrijven als tijdens het draaien had ik constant die twee vragen voor ogen: hoe vind je vrede met het verleden zodat het in heden beter wordt? En hoe kijk je vanuit dat vreedzame heden naar de toekomst? Als individu, maar ook als samenleving, als gemeenschap.”
Hoe leidden die vragen u naar het scenario? “Er was voor deze film niet één moment van plotselinge inspiratie, maar een opeenstapeling van meerdere lagen. Ten eerste mijn persoonlijke geschiedenis – mijn moeder was strijdster, mijn vader is verdwenen, en ikzelf vertrok uit Guatemala. Ten tweede is er de band tussen moeder en zoon, die mij mateloos fascineert – hij is eindeloos complex, tegelijk moeizaam en liefdevol en teder. Dan is er het werk van de echte bestaande antropologische organisatie waarvoor Ernesto in de film werkt, die de massagraven van de burgeroorlog delft en de slachtoffers identificeert. Dat is zulk enorm belangrijk werk – het geeft nabestaanden de kans om te rouwen, en daarmee om rust te vinden. En de laatste laag waren de vrouwen, de slachtoffers in het afgelegen dorp waar Ernesto ook in de film naartoe reist. Toen ik hen voor het eerst ontmoette, voelde ik hun waardigheid en hun kracht in hun zoektocht naar gerechtigheid. Ik voelde direct de verantwoordelijkheid hun verhaal te vertellen. Elk van die elementen was essentieel om tot dit scenario te komen.”
Hoewel de film nog geen tachtig minuten duurt, is uw vertelling allesbehalve gehaast – de film heeft in veel scènes een bijna statig tempo. “Dat ritme hangt samen met het land, denk ik, en met mijn eigen perspectief. De film moest het verschil en de strijd tussen stad en platteland tonen, die erg belangrijk is in Guatemala. Dat zit niet alleen in het tempo, maar ook in de afstand die de camera houdt, in hoe we met kleur omgaan, in de geluiden – het zijn in alles twee aparte werelden. Het ritme volgt Ernesto’s ritme, het is zijn emotionele reis en die volgen we zo organisch mogelijk. En deels zit dat statige ook in andere elementen, bijvoorbeeld in de afstand die de camera voor het grootste deel van de film houdt. Pas aan het eind van de film, als Ernesto’s zoektocht meer urgentie krijgt, gebruiken we meer close-ups. Ik wist dat ik door het zo te draaien, mijn mogelijkheden in de montagekamer beperkte. Dat maakte mijn producenten soms we nerveus. Maar mijn ervaring als editor gaf me het vertrouwen dat we al het materiaal dat zij voor de zekerheid wilden draaien echt niet nodig zouden hebben.”
Met het verhaal van de inheemse vrouwen laat u de realiteit binnen in uw fictie – zij acteren niet, maar vertellen hun echte, eigen verhalen. Hoe vond u die balans? “Het was belangrijk voor me die echte elementen erin te houden. Omdat ik die verhalen met geen mogelijkheid zelf had kunnen verzinnen. Maar tegelijk wilde ik echt een fictiefilm maken – ik droomde over specifieke dialogen, scènes die erin moesten, rond die confrontatie tussen moeder en zoon. Die twee personages waren altijd fictie, ik ontwikkelde ze – met hun eigen levens, doelen, problemen en conflicten. De realiteit mengde zich daar vanzelf in toen we op echte plekken gingen draaien met echte slachtoffers. Daar moet je respect voor hebben, en dat dwingt automatisch een bepaalde verhouding af.”
Werkt dat ook andersom? Heeft het maken van de fictie u ook een nieuw perspectief op de realiteit gebracht? “Oh, absoluut. Omdat ik mijn eigen verhaal in die fictie heb verwerkt. Dat dwong me om het onder woorden te brengen, om erover te praten, en alleen dat al verandert iets. Ik heb dingen ontdekt over de band met mijn eigen ouders, mijn eigen moeder, die ik nooit onder woorden had kunnen brengen zonder de film te maken. Dat proces is echt wonderlijk. En wat ik nog wonderlijker vind, is hoe dat vervolgens ook op andere mensen inwerkt. De film is bijvoorbeeld ook vertoond in China, en hoewel het publiek daar vrijwel niets wist over de burgeroorlog in Guatemala, identificeerden ze zich direct met die relatie tussen ouder en kind en hoe dat inwerkt op je identiteit. Ik was zo trots toen ik dat zag. Want het was heel belangrijk voor me dat de film niet alleen interessant zou zijn voor mijn vrienden in Guatemala en mensen die al een band met Latijns-Amerika hebben.”
Als iets toont dat het u is gelukt om dat te ontstijgen, is het waarschijnlijk het winnen van de Camera d’Or in Cannes. Wat betekende dat voor u? “Het is iets waar je als filmmaker natuurlijk op hoopt, maar ik had er nooit serieus rekening mee gehouden. Je kunt niet met dat soort verwachtingen een film maken, dat kost veel te veel tijd en energie. Ik had eerder verwacht dat de film in Berlijn terecht zou komen, vanwege de politieke insteek en persoonlijke banden met het festival. Maar zij pasten al in de eerste selectieronde voor de film, haha.”
Is het moeilijker om dat soort verwachtingen los te laten nu u een keer van het succes geproefd heeft? “Ik mag er niet over nadenken. Ik focus me gewoon op het volgende project. Mijn nieuwe film draait opnieuw om een moeder-zoon-relatie, dit keer in België, mijn tweede thuisland. Maar hopelijk kan het succes me wel helpen om deze film sneller gemaakt te krijgen dan Nuestras madres, waar ik bijna zeven jaar aan gewerkt heb.”