Béla Tarr over Satanstango

Zompige Hongaarse grond onder een grauwe hemel

Sátántangó

Zeveneneenhalf uur duurt de zwart-wit film Satanstango van de Hongaarse filmmaker Béla Tarr (39). Zij bestaan dus nog: filmmakers die alle commerciële wetten tarten en doen wat zij menen te moeten doen. Dat is prijzenswaardig, maar vindt de kijker dat ook nog als hij vele uren na binnenkomst stram en stijf uit zijn stoel klautert? Bij Satanstango wel want dat is het werk van een uiterst getalenteerd filmmaker, die het maken van beelden gemakkelijker afgaat dan het geven van interviews. Een verslag uit een Amsterdams café.

Als de interviewer zich op een sombere, mistige decemberdag om vier uur ’s middags meldt op de afgesproken bioscooplocatie, treft hij Tarr aan in gezelschap van de Nederlandse distributeur van Satanstango (Sátántangó)), die hulde toekomt voor de heroïsche daad de film uit te brengen. Als de interviewer aan hun tafeltje plaatsneemt, mompelt de distributeur opgetogen achter zijn hand dat Béla Tarr vandaag goed gehumeurd is. Hij kan het weten, want hij heeft de Hongaarse regisseur zojuist van Schiphol afgehaald. En het is waar: Béla Tarr glimlacht. Iedereen die bij hem staat glimlacht als aanmoediging mee.

Dat krijg je als je als regisseur de reputatie hebt ‘lastig’ te zijn. In het verleden haalden interviewers zich door hun vragen nogal eens de woede van Tarr op de nek. Waarbij Nederland een speciale plaats inneemt in Tarrs herinnering, omdat hij vijf jaar geleden een daverende ruzie uitvocht met de Nederlandse producenten van de episodefilm City Life. Met nog elf andere regisseurs was Tarr gevraagd een bijdrage van twintig minuten te leveren aan deze film “over het politieke, sociale en culturele leven in de stad van de jaren tachtig”. Tarrs film Het laatste schip viel echter vijftien minuten langer uit en hij weigerde deze in te korten. Waarna de producenten zelf de schaar ter handen namen.

Dat de geschiedenis Tarr nog steeds dwars zit, blijkt als hij het voorval oprakelt. Inmiddels zitten we dan niet meer in de drukke bioscoopfoyer, maar in een Amsterdams café dat wordt gerund door een oude Poolse dame. Het hoge Oudhollandse pluche-kleedjes gehalte en de andere uitingen van het streven naar gezelligheid zorgen voor een sfeer van tijdloze treurigheid. Een passend decor voor een gesprek over Tarrs films, waarin het altijd regent, mensen er immer op uit zijn elkaar een loer te draaien en de dood de enige menselijke troost is. Tarr: “Ik vond de affaire rond Het laatste schip vreselijk, vooral omdat het ten koste ging van vriendschappen. Vrienden moeten niet bij elkaar in de soep spugen.” En, met veel Hongaarse dramatiek: “Tot op dat moment droeg ik Nederland in het midden van mijn hart, daarna werd het een pijnlijke plek.”

Spaarcenten
De overgang van deze oude koeien naar Satanstango is een kleine, want de film opent met een minutenlang durende scène, waarin koeien langzaam een stal uitlopen, om vervolgens hun pad te vervolgen op de zompige Hongaarse grond, waarboven uit een grauwe hemel een niet aflatende regen neerdaalt. Satanstango volgt drie dagen lang het leven van de bewoners in een desolaat, afgelegen gehucht. Meedogenloos toont Tarr mensen bij wie het leven tot volledige stilstand is gekomen. Mensen die zijn weggezakt in een verlammende apathie. Liters alcohol moet de pijn verzachten. Mensen ook die een gemakkelijke prooi vormen voor valse profeten, zoals de politiespion Irimias die hen een beter leven belooft in ruil voor hun spaarcenten.

Waarom wil iemand een film maken, waarin geen sprankje hoop gloort? Tarr: “In 1985 las ik Sátántangó en ik raakte meteen geboeid. Ik belde de auteur, László Krasznahorkai, en vroeg of ik het mocht verfilmen.” Uit het contact groeide een vriendschap die nog steeds voortduurt. Tarr en de door hem bewonderde auteur schreven samen een scenario voor een film, maar aanvankelijk liep het project vast op politieke bezwaren en financiële perikelen. Na de verandering van het politieke klimaat in Hongarije en met behulp van Tarrs inmiddels opgebouwde artistieke reputatie slaagde een nieuwe poging in 1990 wel. Voor nog geen twee miljoen gulden, een bedrag waarvoor een gemiddelde Nederlandse filmmaker nog geen anderhalf uur film kan leveren, maakten zij de zevenenhalf uur durende film.

Waarom hij Sátánstangó zo’n goed boek vindt? Na een stilte: “Ik vind de visie en de stijl van de roman goed, want die komen overeen met mijn opvattingen.” Na enig aandringen om wat concreter te worden: “Het standpunt van de schrijver in de roman komt overeen met mijn benadering bij het maken van films. Hij kijkt vanuit één invalshoek naar de wereld, waarmee niet beweerd wil zijn dat dat de beste is.” Welke invalshoek dat is? “Daarvoor moet je naar de film kijken of de roman lezen.” Hij glimlacht er vrolijk bij, op een manier die menige interviewer tot wanhoop zal hebben gebracht.

Vieze zaakjes
Tarr interviewen vereist veel lokaas, in de hoop dat er iets bij zal zitten waarin hij wil happen. Gaat de film uitsluitend over Hongarije? “Hij gaat over mensen die in Hongarije leven, maar ik denk dat wat hen overkomt overal in de wereld kan gebeuren. Wat zij beleven is tegelijk algemeen en concreet. Maar dat is met alles zo in het leven.” De tafel dient als toelichting: “Kijk naar deze tafel. Wij kunnen zeggen dat dit een tafel is, die lijkt op alle andere tafels in de wereld, omdat je erop kunt leunen en hij vier poten heeft. Toch is het ook een bijzondere tafel, die je niet kunt vergelijken met andere tafels.”

Maar we kwamen niet voor Plato, dus proberen we een nieuw lokaas. Waarom laten de Hongaren in de film zich zo gemakkelijk oplichten? Tarr vindt het een amusante vraag en begint hem glimlachend te weerleggen: “Hongaren zijn tamelijk sluw, die laten zich juist niet gemakkelijk oplichten.” Hij voegt eraan toe dat Hongaren lui zijn: “Zij denken altijd lang na voordat zij in beweging komen. Daarom heeft er bij ons ook nooit een echt communistisch systeem bestaan zoals in Oost Duitsland. Wij waren veel te lui om dat te creëren. Bij ons gingen de mensen liever drinken en praten.”

Hoe denkt hij over het huidige Hongarije? “Het is een hopeloze situatie, maar tegelijkertijd zeer interessant. Hongarije is een soort bufferstaat tussen west en oost. Je vindt er de culturele verworvenheden uit beide richtingen. Boedapest is nu een zeer spannende plaats.” In het begin van de jaren negentig woonde Tarr een paar jaar in Berlijn, waarna hij terugkeerde naar Boedapest. Sinds kort woont hij in een klein dorpje, 35 kilometer buiten de stad. “Ik hou van Berlijn, maar als je films maakt, kun je dat het beste in je vaderland doen. Er waren tijden dat ik uit Hongarije wegwilde, maar op dit moment voel ik mij er redelijk goed. Overal word je geconfronteerd met de vuilheid van de mensen en vieze zaakjes, wat dat betreft maakt het niet uit waar je woont.”

Het Hongaarse filmleven volgt hij nauwelijks. Intensief contact heeft hij alleen met zijn vriend, eveneens filmmaker, György Feher (Schemering/Skürzület), die bereid was halverwege de opnamen van Satanstango, toen de film in financiële chaos ten onder dreigde te gaan, als producent op te treden. Tarr: “Filmkringen in Boedapest mijd ik zoveel mogelijk. Ik wil gewoon thuis een beetje met mijn honden wandelen.” Ook het werk van jonge Hongaarse filmmakers als Artur Sopsits dat recent in Nederland was te zien, boeit hem maar matig. “Ik zag Sopsits’ De schiettent, maar zijn probleem en dat van andere jongeren is dat zij niet genoeg peper in hun kont hebben. Ik hou van mensen die radicaler denken.”

Krankzinnigheid
Terug naar Satanstango. Wat heeft Tarr met het Hongaarse platteland? “Als je ’s ochtends om vier uur op het Hongaarse platteland staat, dan haat je het, rond het middaguur kun je beginnen ervan te houden en ’s avonds wordt je er bang van.” Waarom bang? “Omdat het Hongaarse platteland eindeloos is. Je kijkt uit over een onmetelijke zee.”

In Satanstango wordt uitstekend geacteerd door een jong meisje, dat zelfmoord pleegt. Tarr vond haar in een internaat voor moeilijk opvoedbare kinderen. “In het begin wilde ze niet praten, het duurde anderhalve maand voordat wij contact met elkaar hadden. Waarom ik haar wilde? Zij kan zo fantastisch kijken dat je je ogen niet van haar af kan houden.” Waarom zij zelfmoord pleegt? “Het kind moet geslachtofferd worden voor de dramatische voortgang van het verhaal. In deze film is haar dood nodig om de vuilheid van de wereld te tonen.” Een andere opmerkelijke rol wordt gespeeld door Peter Berling, acteur en Fassbinders producent in zijn begintijd. Hij speelt de in een moeras van alcohol wegzakkende, gepensioneerde dorpsarts. De kolossale omvang van Berling, volgens Tarr weegt hij zo’n 140 kilo, geeft zijn rol een Orson Welles-achtige allure. Tarr ontmoette hem in zijn woonplaats Rome. “Ik begon van hem te houden en hij was bereid om naar het Hongaarse platteland te komen.”

Satanstango is opgebouwd uit twaalf ‘hoofdstukken’, die allemaal een titel dragen. Het slothoofdstuk heet ‘de cirkel sluit zich’, waarmee wordt uitgedrukt dat de personages aan het eind van de film weer zijn aanbeland op het nulpunt. Tarr: “Dat klopt, zo is de film opgebouwd, het is als in een tango, eerst zet de film zes stappen vooruit en dan weer zes terug.” En op mijn vraag: “Ik fatalistisch? Dan zou ik toch nooit films maken. Ik ben juist filmmaker om deze gevoelens de baas te kunnen. Natuurlijk is dat optimisme tegen beter weten in. Het grenst aan krankzinnigheid.”

“Bent u Hongaar?”, vraagt de Poolse caféhoudster aan Tarr, als ze de glazen bier op tafel zet.