Scènes uit Sátántangó

Meedogenloze spiegel

Een paar jaar na de val van het communisme maakte Béla Tarr het meesterlijke Sátántángo, waarin een apathisch volk zich laat verleiden door een nieuwe profeet. Eye Filmmuseum en zestien andere filmtheaters vertonen de film van 439 minuten vanaf 31 december. Hieronder onze vijf favoriete scènes. We beginnen vooraan.

Waar kunnen we anders beginnen dan die inmiddels beruchte openingsscène, waarin we minutenlang een kudde koeien volgen terwijl die op hun dooie gemak door een Hongaars boerendorp stappen. Het is de film in een notendop: op papier is het niets, maar als visuele ervaring is het eindeloos en mateloos meeslepend. De exact uitgevoerde camerabeweging versus de zich chaotisch voortbewegende kudde; de schoonheid van de in het volle spectrum van grijstinten gefilmde modderige zooi waar ze doorheen slenteren—het zijn tegenstellingen die de hele film zullen vormen. In feite vertelt die eerste scène bovendien al het hele verhaal van de film: die koeien hebben plotseling complete vrijheid om te gaan en staan waar ze willen, maar hebben geen idee wat ze daarmee aan moeten en volgen dus gewoon hun oude, destructieve patroon. Op naar de slacht.
Joost Broeren-Huitenga

Sátántangó is een de keel snoerend epos over de paar bewoners van een gehuchtje die wachten op iemand die hen komt redden, zoals de personages in Wachten op Godot. Hun lot hebben ze buiten zichzelf gelegd en apathisch slijten ze de dagen met roddelen en elkaar begluren en bedriegen. In deze ontwrichte gemeenschap—beter gezegd: menselijke ruïne—is elke vorm van geestelijk leven afwezig. Het bestaan is verworden tot met veel alcohol overgoten vegeteren. En zoals altijd leidt machteloosheid tot trappen naar degenen die nog machtelozer zijn. Kinderen staan onder aan de ladder. Zonder scrupules berooft een jongen zijn zusje op slinkse wijze van het beetje geld dat ze gespaard heeft. Uit woede martelt en vergiftigt zij een levend wezen dat nog lager in de hiërarchie staat: een kat. Maar het meisje heeft meer moreel besef dan de laveloze volwassenen om haar heen. Uit spijt over haar daad vergiftigt ze zichzelf met de dode kat naast zich. Kalm wacht ze op de dood (“Ze wist dat de engelen al onderweg waren om haar te halen”), omdat die haar meer rust geeft dan het leven. De tragische ondergang van het meisje is een aanklacht tegen het gruwelijke falen van haar lallende volwassen omgeving. Een meedogenloze spiegel.
Jos van der Burg

In de stralende regen gluurt een meisje met een dode kat onder haar arm door het raam van de taverne. Ze ziet de beschonken volwassenen losgaan op troostende accordeonmuziek. Het is alsof we in hetzelfde beeld twee parallelle werelden zien die elkaar nooit kunnen kruisen. Je zou denken dat de extatische dansscène wat respijt biedt in de zwart-witte misère van Sátántangó, maar Tarr confronteert ons met de kinderlijke onschuld die verloren gaat met het escapisme van de volwassenen. Wanneer hetzelfde moment later in de film terugkomt, maar dan geschoten in de taverne vanuit het perspectief van de volwassenen, beseffen we pas echt welk moreel verlies er schuilt in dit Dionysische tafereel. En toch biedt dit moment een beetje troost, al is het maar dankzij de helende muziek van Tarrs vaste componist Mihály Víg, in de film te zien als intrigant Irimiás. Een tip voor onder de kerstboom of om de malaise van 2021 tegen te gaan: de soundtrack van Sátántangó is onlangs voor het eerst op vinyl gezet door Amerikaanse filmdistributeur Arbelos.
Hugo Emmerzael

Of de mens van nature goed of slecht is, daar laat Tarr zich niet over uit—hoewel je het laatste zou geloven als je zijn films ondergaat, als beeldschone mokerslagen. Hij laat vooral zien dat een groep—uit zelfbehoud—neigt naar conformisme, ook als is daar soms een portie sadisme voor nodig. Eenmaal uitgebeend, ontdaan van alle ruis, zijn we ook een speelbal van de natuur en de elementen. De wind is dan ook alomtegenwoordig in Tarrs films, bijna als een levend wezen. In een hypnotische scène voert de wind woest het afval mee in de straat waar de manipulatieve Irimiás en zijn vriend Petrina doorheen lopen. Het doet denken aan de rommel uit het verleden die we ons leven lang bij ons dragen. Zij vinden amper dekking in deze kale wereld waarin ze zich met list en bedrog staande moeten houden, ook als de wind voor de verandering eens mee wil waaien. Die cirkelende luchtstromen zien we alleen als er iets is wat ze in beweging kunnen zetten. Zo is zelfs de wind van iets anders afhankelijk om de duivelstango te dansen.
Mariska Graveland

Geen vergezichten, geen symboliek, gewoon een dialoogscène ergens op driekwart van de film, waarin de camera onafgebroken langs de gezichten glijdt. Eindelijk hebben een paar bewoners het lef om charlatan/crimineel/messias Irimiás aan te spreken op z’n vage plan om het geld van de bewoners op miraculeuze wijze te vermenigvuldigen. Eindelijk durven ze hun twijfel te benoemen, eindelijk durven ze zijn mooie woorden te trotseren. Maar met een even rake als vage monoloog weet Irimiás ze meteen weer de andere kant op te praten. En weer trappen ze erin. Een film gemaakt in 1994, aan het eind van het communisme, met kapitalisme voor de deur. Een verhaal over wolven en schapen en een weg naar nergens.
Ronald Rovers