De zero sum games van Alexandre Rockwell

Van versleten bowlingbanen en haperend licht

(Uit: Sweet Thing)

Op dit moment is Sweet Thing van Alexandre Rockwell in de Nederlandse filmtheaters te zien. Een intieme, bijzondere film van een maker die nooit doordrong tot de mainstream. En dat misschien ook helemaal niet wilde. IFFR vertoonde sinds begin jaren negentig meerdere films van Rockwell.

Hoewel zijn films niet allemaal makkelijk meer te zien zijn, is het oeuvre van Alexandre Rockwell (Boston, 1956) de moeite waard om op te sporen. Rockwell vliegt eigenlijk al jaren onder de radar van de gemiddelde bioscoopkijker en die van de mainstream pers door maar hij levert in z’n eentje zo ongeveer een iconografie van de Amerikaanse onafhankelijke film sinds Cassavetes. Karakterspelers als Steve Buscemi, Stanley Tucci, Rosie Perez, Sam Rockwell, Jennifer Beals, Will Patton, maar ook collega-regisseurs Jim Jarmusch en Sam Fuller: allemaal bewogen ze jarenlang door de dampkring van planeet Rockwell.

De laatste jaren maakte Rockwell twee films met zijn eigen kinderen. In 2013 verscheen Little Feet over jonge kinderen in Los Angeles die besluiten dat ze naar ‘de rivier’ willen. Ze gaan alleen op pad en het is hun verwondering waar de film op drijft. Nico en Lana Rockwell, die ook in Rockwells nieuws film Sweet Thing de hoofdrollen hebben, zijn à la Dante’s Goddelijke Komedie de dichters die ons door de stad leiden. Hun ontmoetingen met mensen en kinderlijke observaties vormen de ziel van de film. Sweet Thing is tragischer en melancholischer, hoewel melancholie in Rockwells films eigenlijk altijd een van de levenslijnen is die mensen met elkaar verbindt. In deze nieuwe film is het minder de verwondering die de personages vergezelt op hun Huckleberry Finn-achtige avontuur door Americana, maar het verlangen om eindelijk vaste grond onder hun voeten te hebben. Een lieve maar alcoholische vader en een onverschillige moeder slagen er niet in om dat te geven en dus gaan de kinderen op pad. Eerst naar het wat onbestemde ‘zuiden’ – want weten zij veel waar ze een beter leven kunnen vinden – maar later, nadat ze onderweg een zielsverwant ontmoeten, naar Florida. Want daar kennen ze iemand.

Deze laatste twee films voelen om begrijpelijke redenen intiemer en intuïtiever dan Rockwells eerdere films. In die zin lijkt hij gegroeid als filmmaker. Nog steeds kiest hij voor de zelfkant. Voor de modderaars en de drinkers, de ‘moegestredenen en de armen’. Nog steeds kiest hij aftandse straten en vervallen woningen ver weg van de voorsteden als decor. Niet voor de huizen met keurige withouten hekjes maar voor de plekken met houtrot. Waar alles kraakt. De trappen, de veranda’s, de huizen, de personages.

De gidsrollen die nu door Rockwells dochter Lana worden gespeeld – en op zo’n manier dat je denkt: die moeten we in de gaten houden – waren jarenlang voor Steve Buscemi. De acteur had in 1992 al in twee films van Joel en Ethan Coen gespeeld (Miller’s Crossing en Barton Fink) maar niet in hoofdrollen. Rockwell haalde Buscemi’s tragische potentieel naar de voorgrond en gaf hem samen met Seymour Cassel de hoofdrol in In the Soup. Buscemi’s personage Adolpho Rolo is in het diepst van z’n gedachten een geniale filmmaker die tijdloze klassiekers zal maken als hij maar het geld voor z’n eerste film kan vinden. In werkelijkheid kan hij nauwelijks de huur betalen, tot de illustere Joe verschijnt. Hij wil het geld wel op tafel leggen, als Adolpho eerst wat klusjes voor ‘m doet. Een beetje de Faustiaanse deal die John Torturro’s personage in Barton Fink sluit, maar dan op z’n Rockwells: niet in een gothic horror-hotel maar in ranzige New Yorkse barren en vochtige en tochtige appartementen. Aan het bovennatuurlijke heeft Rockwell geen boodschap. De natuur is al cru genoeg en de tragedie is juist dat je aan de natuur niet kúnt ontsnappen. Rockwells biotoop is de wereld van versleten bowlingbanen en travestiebarren waar het tl-licht voor altijd hapert. De wereld als een zero sum game.

In die vroege films van Rockwell maken personages vaker Faustiaanse deals. Een duivel is daar niet voor nodig. Ze maken die deals met kleine criminelen (In the Soup, 1992), met verlopen acteurs en pooiers (Somebody to Love, 1994), et cetera, om ergens te komen waar ze nooit zullen komen. Hun straf is niet een eeuwig branden in de hel. Hun hel is de huur niet kunnen betalen of voor altijd veroordeeld zijn tot het werken in de stripclub en betast worden waar je niet betast wilt worden. En nooit, nooit, nooit doorbreken. Rockwell wil ook nog wel eens experimenteren met vorm – het digital video format in 13 Moons (2002) – maar dat voelt gekunsteld want onnodig. De cast is evenwel altijd solide. Peter Dinklage, nu wereldberoemd vanwege Game of Thrones, had een kleine rol in 13 Moons en kreeg een paar jaar later de hoofdrol in Pete Smalls is Dead (2010), als een man die voor tienduizend dollar zijn hond moet zien terug te krijgen van een crimineel. Tim Roth, in Four Rooms (1995) te zien als liftjongen in een Twin Peaks-achtig bizarro hotel, speelt onder Rockwells regie zeldzaam over de top.

Volledig buiten Rockwells doen en laten om kun je aan de hand van zijn films toch weer die tragedie in de filmwereld ontwaren. Van de uitgebreide verzameling eersteklas acteurs die hij in de jaren negentig in z’n films naar voren schoof – onder meer Steve Buscemi, Stanley Tucci, Rosie Perez, Sam Rockwell – zijn alleen de mannen doorgebroken. Wie kent Rosie Perez en Jennifer Beals nog? Je kunt niet zeggen dat Buscemi, Tucci en Rockwell veelzijdiger acteurs zijn want het hele punt is dat we nooit echt de kans hebben gehad om Perez en Beals in vergelijkbare rollen te zien. Een pijnlijke illustratie van wat Perez’ personage in Somebody to Love overkomt.