Thessaloniki Film Festival 2019
Op zoek naar reflectie
De zestigste editie van het Thessaloniki International Film Festival stond in het teken van Griekse meesters, gevestigde auteurs en de toekomst van Griekse cinema. Een feestelijke gelegenheid dus. Al wilde die filmbubbel nog wel eens barsten door de politieke en economische realiteit van het leven in de Griekse havenstad.
De introvideo van het Thessaloniki International Film Festival draaide dit jaar om felicitaties. Voor de zestigste editie van het Griekse filmfestival werd Vasilis Kekatos, regisseur van de met een Gouden Palm bekroonde korte film The Distance Between Us and the Sky, gevraagd om allerlei vignetten te maken van alledaagse, romantische, dramatische of tragische momenten waarop iemand een gelukkig nieuwjaar toegewenst wordt. Het filmische gebaar was simpel en effectief: deze jubileumeditie moest een plek zijn waar makers van verschillende leeftijden, afkomsten en identiteiten film met elkaar konden vieren.
Toch was het hart van Thessaloniki dit jaar ook een politiek strijdtoneel. Op de openingsdag van het grootste Griekse filmfestival ondertekende de nieuwe rechtse overheid een controversiële immigratiewet. Die wil de groeiende immigratiestroom beperken met intense zeepatrouilles en door aangehouden vluchtelingen uit te leveren aan Turkije. Humanitaire protestgroepen stonden naast de rode loper om de bubbel van festivalgasten met dit nieuws te doorbreken. De onschuldige vrachtschepen die vanaf de aan de zee grenzende boulevard zichtbaar voor de kust lagen, kregen zo een dreigender karakter.
Enkele dagen later volgde een andere reality check: een sombere optocht van extreemrechtse nationalisten trok door de regenachtige straten van de havenstad om te protesteren tegen de immigranten die nog wel naar het vasteland mogen verhuizen (“geen moslims op onze scholen”). Een antifascistische tegenbeweging liep de nationalisten tegemoet. Griekenland is in conflict met zichzelf en het festival leek dat te reflecteren. Het zag deze jubileumeditie als een gelegenheid om terug te blikken op haar politieke en culturele geschiedenis, om zo een voorzichtige koers uit te zetten richting een onzekere toekomst.
Griekse meesters
Een van de belangrijkste programma’s was ‘Towards the Temenos’, een eerbetoon aan de haast mythische cinema van de in Amerika geboren Gregory Markopoulos. Vanuit New York onderzocht deze experimentele maker, een generatiegenoot van Andy Warhol en Jonas Mekas, zijn Griekse roots door in filmwerken het mythische, tijdloze en universele te laten samensmelten met het alledaagse, banale en urbane. Zijn meesterwerk The Illiac Passion (1967) is een modernistisch antwoord op De Odyssee, een non-lineaire roadmovie over ontheemding, verlangen en vervreemding. Markopoulos’ eigen leven begon ook de vormen van een Grieks epos aan te nemen: de pionierende experimentele maker distantieerde zich van zijn New Yorkse kompanen en besloot zijn werk enkel op een door hem gekozen plek op het Griekse platteland te vertonen, die hij de Temenos noemde. Zelfs jaren na zijn overlijden wordt zijn tachtig uur lange magnum opus Eniaios daar nog iedere vier jaar vertoond. Een nieuwe cyclus begint in 2020.
Het festival eerde daarnaast een andere invloedrijke Griekse regisseur die in zijn beste werk ook vervreemding onderzocht, maar dan in de vorm van sociale isolatie. Van de dit jaar overleden Giorgos Karypidis, die onder meer aan de Filmacademie in Amsterdam studeerde, werd In the Shadow of Fear (1988) vertoond, in aanwezigheid van zijn weduwe Rania Mprilaki-Karypidi. De film is een fascinerende samenzweringsthriller over een muzikant die zich begint in te beelden dat hij verdacht wordt van fraude. In thrillersequenties die het werk van John Carpenter in herinnering brengen, ‘ontsnapt’ de man uit de door hem verdachte maatschappij. Hij houdt zich vervolgens schuil in een kleine gemeenschap, omringd door natuur. Net als in het werk van Markopoulos wordt zijn queeste naar anonimiteit een soort allegorische reis die terugverwijst naar Griekse mythen en tragedies.
Flinke namen
Thessaloniki gaf ook een podium aan gevestigde namen uit de internationale filmwereld, met als hoogtepunt retrospectieven en masterclasses rondom het werk van Joanna Hogg en Albert Serra. Vooral het volledige retrospectief van Joanna Hogg, die met haar nieuwste film The Souvenir internationaal eindelijk echt is doorgebroken, was een waardevolle aanvulling. Haar weinig bekeken vroege films behoren tot de beste werken van de eenentwintigste eeuw. Binnenkort staan we langer stil bij deze Britse meester.
Over meesters gesproken: John Waters (Pink Flamingos, 1972; Female Trouble, 1974) was ook aanwezig en ging geanimeerd in gesprek met de zaal over drugs, de wens van veel jongeren een snowflake te zijn én het maken van lowbudget films versus werken in Hollywood (“Ik hoop dat jongeren mijn films op hun smartphone bekijken, dan vallen de fouten niet zo op”). In navolging van zijn befaamde eindejaarslijstjes, waarin hij zowel cultfilms als ‘zwaarder’ werk opneemt, draaide het festival een aantal van zijn favoriete films van de afgelopen jaren, waaronder Mom and Dad, een geflipte cultfilm van Brian Taylor met hoofdrollen voor Nicolas Cage en Selma Blair
Blik op de Balkan
Terug naar de zoektocht naar de nieuwe Griekse identiteit. Daarvoor keek het festival ook naar de buren. Zo was er het Balkan-en-beyond programma ‘Meet the Neighbors’ waarin recente films van buurlanden waren te zien: eerste of tweede films van makers uit Zuidoost-Europa, het oostelijke Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten. Ook bood dit programma ruimte voor films die direct of indirect de lokale identiteit onderzoeken, zoals het Hongaarse Guerilla (György Mór Kárpáti, 2019), over Hongaarse rebellen die in 1849 strijden voor onafhankelijkheid van het Habsburgse Rijk.
Wat betreft de films van Griekse bodem draaiden drie titels in de internationale competitie en was er zoals gebruikelijk een competitie gericht op de Griekse film. In totaal achttien Griekse speelfilms beleefden in Thessaloniki hun nationale première.
Daaronder bevond zich onder meer de nieuwe film van Syllas Tzoumerkas, van wie in Nederland eerder A Blast (2014) verscheen: The Miracle of the Sargasso Sea (al gegarandeerd van Nederlandse distributie). De film speelt zich af in de minder bekende white trash binnenlanden van Griekenland en is het sluitstuk van een trilogie over de economische crisis die respectievelijk van opmars naar nasleep behandelt. Op de vraag of Tzoumerkas een rode draad ziet in de hedendaagse Griekse cinema, verwees hij naar een brief die hij schreef voor het Italiaanse Film Parlato. Hij ziet vooral de wraaktragedie telkens weer terugkeren, en dan specifiek overdenkingen op dit thema in de zin van Shakespeare’s Hamlet: de wraak op de ouders die aan de nieuwe generatie het heden als nalatenschap heeft gegeven, en alle gedachtes en gevoelens die daarbij komen kijken. Dat is ook wat in de films van de Greek Weird Wave is te zien: ze zijn meedogenloos, seksueel geladen, ironisch en vol incest en moeder- en vadermoord. De Griekse mythologie blijft zich dus herhalen.
Vruchtbaar tussengebied
Van een heel andere orde is Alexandros Voulgaris’ film Winona. Voulgaris, die ook actief is als componist, is in Griekenland beter bekend onder de naam The Boy. Zijn eigenzinnige film in de Griekse competitie van dit jaar is een hipstervariant op Eric Rohmer: vier jonge vriendinnen gaan een dag naar een verlaten strand. Ze praten over films, populaire cultuur en over het koppel dat in het huis op de heuvel zou kunnen wonen.
The Boy is een kind van Griekse cinema-royalty: regisseur Pantelis Voulgaris (in 1972 winnaar van de hoofdprijs van het filmfestival van Thessaloniki, de Gouden Alexander) en scenarist Ioanna Karystiani. Wellicht daaruit voortkomend is The Boy een overduidelijk cinefiel, zowel in zijn nieuwe film als in zijn nevenactiviteiten. Zo draaide er op het festival ook het door hem gecureerde programma’Growing Up in the 80s’, waarvoor hij tien films uit de jaren tachtig selecteerde, het decennium waarin volgens hem voor het eerst ook films werden gemaakt die door de ogen van kinderen de wereld inkeken. Klassiekers als The Goonies (Richard Donner, 1985) en Running on Empty (Sidney Lumet, 1988) gingen in zijn top tien hand in hand met minder bekende werken als zijn eigen favoriet, de animatiefilm The Plague Dogs (Martin Rosen, 1982).
Net als Tzoumerkas noemt The Boy het onvermijdelijk dat de huidige Griekse cinema zich bezighoudt met de crisis. “Zelfs als het om een kostuumdrama gaat, die zowel in tijd als inhoudelijk ver van de crisis staat, zal daar onvermijdelijk iets van onze huidige tijd in doorschemeren. De impact is zo enorm dat het in alles zit dat we doen en maken.” Zijn hoop voor de toekomst is dat de Griekse cinema meer richting die van de Australische zal gaan. “Ik ben fan van de Australische cinema. Op het moment ben ik ook bezig daar een retrospectief over op te zetten. Je merkt dat in Australische films arthouse en mainstream veel meer hand in hand gaan. De scheidslijn is daar zowat verdwenen. Gelukkig zie je nu ook in de Griekse cinema dat een aantal filmmakers dat probeert. Tzoumerkas doet dat bijvoorbeeld met zijn film. Voor mij ligt daar de hoop voor de toekomst. De Griekse film is nu, net als in veel andere landen, óf het een óf het ander: óf zware arthouse, óf ontzettend commercieel met alleen effectbejag. Juist dat tussengebied is zo vruchtbaar.”
Prijswinnaars Thessaloniki Film Festival
Best Speelfilm (Gouden Alexander, “Theo Angelopoulos”)
Fire will come (Oliver Laxe)
Speciale Juryprijs (Zilveren Alexander)
The Fever (Maya Da-rin)
Speciale Juryprijs voor beste regie (Bronzen Alexander)
Melina Leon voor Song Without a Name
Beste actrice
Greta Fernandez in A Thief’s Daughter
Beste acteur
Amador Arias in Fire Will Come
Beste film uit de Meet the Neighbors-competitie
Tlamess (Ala Eddine Slim)