Slapstick in film

Meer gooi- en smijtwerk!

  • Datum 22-09-2011
  • Auteur
  • Deel dit artikel

Johnny English: Reborn

Rowan Atkinson keert terug als stuntelend geheim agent in Johnny English: Reborn. In de wetenschap dat de Britse grapjas huppelend in een dichtgeritste lijkenzak tegen een muur gaat botsen vragen wij ons af: hoe zit het met de slapstick in de film?

In de leukste scène uit de verder nogal tegenvallende Pixar-animatie Cars 2 ziet kraanwagen Tow Mater zich na een publiek gevalletje olielekken genoodzaakt om zich op te frissen op een hypermodern Japans autotoilet. Gillend en kirrend ondergaat de Amerikaanse boerentruck de behandeling, waarbij hij van onder tot boven flink onder handen wordt genomen door de van de nieuwste autohygiënesnufjes voorziene w.c.-inrichting. Er wordt net niet met taarten gegooid, maar verder bevat die scène alle elementen van ruim honderd jaar filmslapstick.
Zulke grappen over lichamelijke functies staan in de moderne traditie van de Gebroeders Farrelly en Judd Apatow, terwijl het spotten met de verworvenheden van de moderne tijd aanhaakt op het beste werk van Chaplin en Tati. Er wordt in Cars 2 ook ouderwets kluchterig met deuren gesmeten en de gekke bekken en verwilderd uitpuilende ogen passen in de aloude cartoontraditie van Tex Avery. Zulke fysieke humor is bepaald niet uniek in hedendaagse tekenfilms. Ook concurrent DreamWorks grijpt graag terug op de cartooneske traditie en stopt producties als Kung Fu Panda en The Penguins of Madagascar vol met aanstekelijk gooi- en smijtwerk.

Strapatsen
In de ‘normale’ cinema is de plaats van slapstick ondertussen steeds minder vanzelfsprekend. Alleen in kinderfilms — vooral het soort met pratende of sportende huisdieren — wordt nog heel veel gevallen, gebotst en gestruikeld. In de grotemensencinema is juist minder ruimte dan ooit voor de puur op de lach mikkende strapatsen van Rowan Atkinson en een Amerikaanse tegenpool als Jim Carrey. De komedies van Judd Apatow en zijn navolgers mikken weliswaar ook op de lach, maar afgezien van het uitgestreken gezicht van Steve Carrell in The 40 Years Old Virgin leunen zij veel minder op het clowneske talent van de hoofdrolspelers. Apatows seksueel getinte beeldgrappen staan bovendien steevast in dienst van een moralistische boodschap over het belang van (monogame) relaties en de noodzaak van volwassen worden. Dat druist in tegen de pure kinderlijke lol die hoort bij het gooien van taarten, of het uitdelen van een goedgemikte trap in iemands testikels — een geliefd specialisme van Rowan Atkinson.

Viagragrappen
In de arthousecinema is nog minder hoop op vernieuwende slapstick. Gianni e le donne probeerde het onlangs nog tevergeefs met belegen viagragrappen. Maar meer algemeen moet je je afvragen of het slim is om bezoekers van filmhuizen en filmfestivals op zulke fysieke humor te trakteren. De serieuze cinefiel heeft immers al meer dan een eeuw de grootste moeite om te erkennen dat zijn geliefde Zevende Kunst een giechelig bastaardkind is dat verwekt werd in een negentiende-eeuws vaudevilletheater. Natuurlijk: voor de sociaal betrokken clownerieën van Charlie Chaplin is al lang een plaatsje ingeruimd in de eregalerij van grote cineasten. Net als voor Buster Keaton en Jacques Tati, met hun gortdroge, tot op de millimeter getimede beeldgrappen. Maar toegeven dat latere grapjassen ook zo hun verdiensten hebben, blijkt een stuk moeilijker. Typerend voor die houding is bijvoorbeeld de structurele onderwaardering van een film als Sleeper binnen het oeuvre van de doorgaans vooral om zijn verbale virtuositeit geprezen Woody Allen. Terwijl die futuristische farce toch echt de beste bananenschilgrap aller tijden bevat.
Al net zo typerend was het dat de talenten van de gedoodverfde gekkebekkentrekkers Jerry Lewis, Jim Carrey en Adam Sandler pas ‘officieel’ onderkend werden nadat Martin Scorsese, Peter Weir en Paul Thomas Anderson hun unieke karaktertrekken onderstreepten en thematiseerden in The King of Comedy, The Truman Show en Punch-Drunk Love. Toch was slapstick decennialang een steunpilaar van de internationale filmindustrie, vanaf het burleske hak- en breekwerk van de Keystone Kops, via de anarchistische leut van de Marx Brothers tot en met de kleinburgelijke driftaanvallen van proto-PVV-stemmer Louis de Funès.
De film — of beter gezegd sketch — die alom wordt beschouwd als de eerste komedie uit de geschiedenins is L’arroseur arrosé van de gebroeders Lumière. Een tuinman staat te sproeien met zijn tuinslang, totdat een kwajongen met zijn voet de waterstroom onderbreekt, waarna de verbaasd in zijn tuinslang loerende tuinman zichzelf ondersproeit. Honderdzestien jaar na dato is deze grap niet echt bijster grappig. Toch leeft de besproeide besproeier in onze tijd voort in het genre van de fail-video waar YouTube vol mee staat. In deze laagdrempelige variant op Funniest Home Video zet een man bijvoorbeeld een IKEA-kast in elkaar, waarna hij in het volgende shot hulpeloos op de grond ligt, bedolven door Billy, Benno of Bonde. Zelfs van L’arroseur arrosé is op YouTube een remake te vinden.

Lachkanonnen
Zulke amateurfilmpjes halen uiteraard de bioscoop niet. Maar ook professionele lachkanonnen bereiken nog maar mondjesmaat op eigen kracht de filmtheaters. Dat heeft ook te maken met een ander probleem: het voor televisie of theater ontwikkelde repertoire van Rowan Atkinson, Will Ferrel of André van Duin verliest veel van zijn glans bij de vertaling naar film. In de pioniersdagen van Hollywood konden Hal Roach en Mack Sennett nog economisch verantwoord korte kluchtjes van de lopende band laten rollen die in een combinatieprogramma aan de man werden gebracht. Een eeuw later wil de bezoeker van het cineplex minimaal anderhalf uur zoet worden gehouden met een doorlopend bombardement aan indrukken. Dat verlangen staat haaks op de bondigheid en de directheid die nodig is voor een geslaagde sketch en het verklaart waarom clowns hun talenten in de bioscoop steeds vaker moeten verspillen aan uitgekauwde varianten op steeds dezelfde misdaad- en spionageplots.
Toch is er hoop. Ook al verdwijnt de pure fysieke komedie als afzonderlijk genre langzaam maar zeker uit de speelfilm, op televisie, internet en in animaties zal de klucht blijven bestaan. Mensen hebben nou eenmaal behoefte om te lachen om struikelende, klem zittende, natgespoten en in het openbaar belachelijk gemaakte mannen, vrouwen, geheimagenten, panda’s en takelwagens.

Fritz de Jong

Will Ferrel (tweede van links) in Anchorman