Gooische vrouwen

Oervrouwen

Net als de serie waaruit ze voortkomt, is de filmversie van Gooische vrouwen een vrolijke, weldoordachte opeenstapeling van clichés en stereotypen. Te beginnen met de vier hoofdpersonages die elk hun eigen crisis moeten oplossen. Waar komen de types vandaan?

Cheryl Morero (Linda de Mol)
Het domme blondje, arm candy voor een man die in de schijnwerpers staat. En dus denken we terug naar Marilyn Monroe, die het domme blondje-personage perfectioneerde én becommentarieerde in films als Gentlemen Prefer Blondes (Howard Hawks, 1953), How to Marry a Millionaire (Jean Negulesco, 1953) en vooral The Seven Year Itch (Billy Wilder, 1955).

In de loop der jaren is er wel wat nuancering op dat beeld gekomen, recentelijk bijvoorbeeld in de twee Legally Blonde-films (Robert Luketic, 2001; Charles Herman-Wurmfeld, 2003) met Reese Witherspoon als oppervlakkig, materialistisch maar ook intelligent meisje. Van die nuances plukken de filmmakers van Gooische vrouwen nu de vruchten: Cheryl kan als leeghoofdige flapuit ouderwets plat en/of dom uit de hoek komen voor een luchtige noot, maar wordt toch door makers en kijker serieus genomen als hoofdpersonage.

Dat neemt niet weg dat haar crisis vooral voortkomt uit haar lichaam. Of de onstuitbare aftakeling ervan. “Hoe gaan we dat nou doen, oud worden met een beetje klasse?”, vraagt ze op een gegeven moment met enige wanhoop aan haar onvermijdelijke en karikaturale homovriend Yari (Alex Klaasen). En dan helpt het natuurlijk niet dat haar man Martin, in de geschiedenis van de serie toch al niet de meest trouwe echtgenoot, haar niet meer aanraakt (hij wijt het aan stress voor de concertreeks in de ArenA die hij op touw aan het zetten is) én haar voor d’r verjaardag een borstvergroting cadeau doet. “Liever een appelbol dan een stoofpeer”, meldt hij er bij in zijn dik aangezette Amsterdamse accent.

Claire van Kampen (Tjitske Reidinga)
De ingetoomde zakenvrouw; de (voormalig) alcoholist. Zo’n rol waar actrice Glenn Close dankzij films als Fatal Attraction (Adrian Lyne, 1987) en The Paper (Ron Howard, 1994) groot mee werd; een imago dat Close nu ten volste uitbuit in de geweldige dramaserie Damages. Het stereotype heeft zijn voorlopers in de femmes fatales van de films noirs uit de jaren veertig en vijftig, maar ook in sterke vrouwelijke screwball-personages als Hildy Johnson (Rosalind Russell) in His Girl Friday (Howard Hawks, 1940).

Maar de invulling die Gooische vrouwen eraan geeft, waarbij de kracht en zelfstandigheid van vrouwen niet langer als gevaarlijk of fataal wordt neergezet, is van recenter datum. Niet dat vrouwen er geen problemen mee hebben: achter gesloten deuren zit het type van de harde zakenvrouw vol vertwijfeling. Kijk maar naar de wanhoop in de ogen van Tilda Swinton als de ogenschijnlijk hardvochtige advocate Karen Crowder in Michael Clayton (Tony Gilroy, 2007) wanneer zij alleen is op haar hotelkamer.

Overigens speelt Claire’s carrière in de filmversie van Gooische vrouwen geen rol van betekenis meer. Haar crisis wordt veroorzaakt door het vertrek van haar dochter en dier man naar Afrika om daar ‘goed te doen’. Ze nemen haar kleinzoon mee. Maar de professionele ‘haai’ mag dan naar de achtergrond zijn verdwenen, verder is Claire nog altijd het toonbeeld van de WASP (‘White Anglo-Saxon Protestant’): de zaken moeten op orde, gevoelens worden weggestopt, en over seks wordt niet gesproken. Dat ze tegenwoordig het huis deelt met de gezellige dikkerd Dirk (Marcel Musters) doet daar weinig aan af.

Anouk Verschuur (Susan Visser)
De artistieke fladderaar; de seksuele veelvraat. De vrouw die na haar scheiding haar artistieke potentie én haar libido ruim baan geeft. In Amerika gebruiken ze er het fijne eufemisme free-spirited woman voor, grofweg te vertalen als ‘vrijgevochten vrouw’, maar dan zonder politieke connotatie. Dit soort artistiekerige types is al sinds de vroegste jaren van het medium in de film te vinden. Ze zijn er misschien zelfs wel een product van, met de flapper girls in de jaren twintig als oervorm — ‘losbandige’ vrouwen die hun haar kort knipten en er wellustig op los leefden. Prototype: actrice Clara Bow, die dankzij haar hoofdrol in It (Clarence G. Badger, 1927) werd gebombardeerd tot It Girl. Velen zouden haar volgen, van Katherine Hepburn in Bringing Up Baby (Howard Hawks, 1938) tot Diane Keaton in Annie Hall (Woody Allen, 1977).

De vorm vindt tegenwoordig vooral zijn weerslag in wat door de Amerikaanse criticus Nathan Rabin ooit de manic pixie dream girl werd genoemd: zo’n bloedmooi, hyperintelligent en een beetje vreemd meisje dat alleen bestaat om naïeve muurbloempjes van manspersonen uit hun schulp te lokken. Zie bijvoorbeeld Garden State (Zach Braff, 2004) en Scott Pilgrim vs. the World (Edgar Wright, 2010).

In Gooische vrouwen zien we vooral de keerzijde van de mannenverslindende medaille: Anouk wordt door haar tienerdochter Vlinder (!) uitgemaakt voor ‘slet’ en heeft het daar knap moeilijk mee. Zoals voor alle vier de vrouwen zal ook voor Anouk de oplossing voor de crisis uiteindelijk in het moederschap gevonden moeten worden. En, vooruit, in een weekend shoppen in Parijs.

Roelien Grootheeze (Lies Visschedijk)
De onzelfzuchtige moeder; de bomenknuffelaar. Of eigenlijk dus de stiefmoeder: Roelien werd aan het eind in het vierde seizoen van de serie geïntroduceerd na het overlijden van Willemijn (Annet Malherbe), als nieuwe partner voor haar weduwnaar Evert (Leopold Witte). Roelien is een natuurmens: ze kwam de serie in als de hondentrainer van de Morero’s en zet zich in de film in voor het behoud van een eeuwenoude boom op het Blaricumse dorpsplein.

Dat lijkt niet alleen uit liefde voor de natuur voort te komen, maar is schijnbaar ook een reactie op de onwillige houding van haar stiefdochters (“Je bent mijn moeder niet”, krijgt ze een keer toegebeten). Ook hier bekijken we weer een stereotype vanuit een andere hoek: waar de ‘boze stiefmoeder’ van oudsher slechts bekeken wordt vanuit de geplaagde tienerblik, stuurt zij hier juist de perceptie. En blijkt ze dus lang niet zo boosaardig.

Met haar zichzelf wegcijferende houding verwijst Roelien terug naar de moederlijke melodrama’s die al sinds de jaren dertig een populair subgenre van de tearjerker zijn. Regisseur Douglas Sirk bouwde in de jaren vijftig een reputatie op met zijn mierzoete variaties op dit thema in technicolour, met Imitation of Life (1959) als hoogtepunt. Maar ook recenter zien we ze nog regelmatig, en dan niet alleen in Tod Solondz’ Sirk-pastiche Far from Heaven (2002). Een modernere twist zagen we bijvoorbeeld vorig jaar bij de twee lesbische moeders in The Kids Are All Right (Lisa Cholodenko, 2010).