Coproducties
Het reizende circus
Steeds meer Nederlandse filmmakers maken internationale coproducties. Hoe is het om met een veeltalige cast en crew en meerdere producenten te werken? Vier regisseurs geven het antwoord. “Als we geen autogordels om deden, kon de Duitse uitvoerend producent in de gevangenis belanden.”
Oer-Hollandser kan een landschap niet zijn. In Supernova van Tamar van den Dop woont een familie op het platteland aan een rivier, waarover binnenvaartschepen traag naar het achterland varen. Op de akkers groeit mais. Een typisch Hollands rivierenlandschap, maar wie ernaar op zoek gaat, zal het in Nederland niet vinden. Supernova is namelijk in Duitsland in het aan Groningen grenzende Nedersaksen gedraaid. Duitsland komt in meer recente Nederlandse films voor. Ook Saskia Diesings Nena is grotendeels opgenomen in Nedersaksen. En in Sacha Polaks Zurich reist een door Wende Snijders gespeelde vrouw bij wie de stoppen doorslaan naar Duitsland.
Zijn Nederlandse filmmakers plotseling allemaal verliefd geworden op Duitsland? De werkelijkheid is prozaïscher. Nederlandse films zijn steeds vaker internationale coproducties. Dat is aantrekkelijk, want het vergroot het budget van Nederlandse films. Er staat wel iets tegenover, want gratis geld bestaat niet. Een deel van het budget moet worden besteed in de meebetalende landen, die ook eisen dat acteurs en filmvakmensen uit hun landen aan de film meewerken. Ook wil elke coproducent meebeslissen over de film. Dat kan lastig uitpakken, zegt Diesing terugblikkend op haar Nederlands-Duitse coproductie Nena. “Je moet stevig in je schoenen staan als filmmaker bij coproducties, want iedereen wil iets. Vooral bij de montage voel je de belangen. De Duitse coproducent wilde een zo Duits mogelijke film, maar ik niet. Op een gegeven moment heb ik de deur van de montagestudio letterlijk op slot gedaan, zodat niemand meer ongevraagd naar binnen kon.”
Blauwhelm
Tamar van den Dop had met Supernova “alleen maar positieve ervaringen”. “Ik ben erg voor internationale crews. Het was fijn dat ik een Nederlandse camera- en geluidsman had, maar de artdirector was een geweldige Duitser. Ook had ik leuke Duitse acteurs. En alle Duitsers werkten keihard. Zij straalden echt uit dat het aan hen niet zou liggen als de film niet zou lukken.”
Sacha Polak had bij Zurich andere ervaringen met de Duitse crew. “Alles moest pünktlich en precies volgens de regels verlopen. Zo moest iedereen in de auto bij het draaien altijd autogordels om. Als we dat niet deden, kon de uitvoerend producent in de gevangenis belanden, werd ons verteld. Maar een cameraman moet zich vrij kunnen bewegen. Die kun je niet in de autogordels doen! Ook mochten kinderen jonger dan zestien jaar na tien uur ’s avonds niet op de set zijn. Ook dan liep de uitvoerend producent weer de kans om in de gevangenis te belanden. Ik werd er helemaal gek van.”
Ook Diesing kwam in botsing met Duitse ‘Gründlichkeit’. “Het gaat er enorm hiërarchisch aan toe. Toen ik extra hondengeblaf in de montage aan de beelden wilde toevoegen, kon dat niet zomaar en kwamen er vier mensen aan te pas! Jonge Duitsers vonden onze lossere manier van werken een verademing.” Ineke Smits herinnert zich de perikelen bij Magonia veertien jaar geleden. “Ik had Nederlandse, Belgische en Georgische acteurs en een Poolse cameraman. De mensen spraken elkaars filmtaal niet. Zo waren de Georgiërs niet gewend aan direct geluid op de set en praatten ze gewoon door bij het draaien. Ze hebben echt hun kop moeten leren houden. Als regisseur voelde ik me vaak een blauwhelm.”
Grasveld
Lastig bij coproducties is dat cast- en crewleden in verschillende landen wonen, want dat maakt overleggen ingewikkeld. Diesing: “De sounddesigner woonde in Wenen, de componist in Berlijn en de geluidsmixer in Hamburg. Ik heb veel ingewikkelde Skype-sessies gedaan.” Ze ziet nog een probleem. “Veel van het extra geld van de coproductie vloeide weg doordat in Duitsland de honoraria veel hoger zijn dan in Nederland, iedereen veel reiskosten maakte en veel taken dubbel worden gedaan.” Polak is het met haar eens. “Ik had met drie castingdirectors te maken.” Diesing: “Uiteindelijk blijft bij coproducties waarschijnlijk minder dan de helft van het extra geld over voor de film.”
Het klinkt als een klaagzang, maar alle vier de regisseurs zijn tevreden over hun coproductie(s). Smits: “De internationale ploeg tilde mijn film boven het Nederlandse maaiveld uit. Het was een verrijking.” Polak: “Ik heb er veel van geleerd. Mijn volgende film wordt weer een coproductie, maar nu met Engeland en Ierland.” Van den Dop: “Ik maak liever weer een coproductie dan een puur Nederlandse film. En het mag weer in Duitsland.” Diesing: “Ik zou het zo weer doen, maar er kritischer instaan. Als Nederlandse filmwereld moeten we ons geen dingen op de mouw laten spelden. Wij hebben de neiging om te denken dat we klein zijn, maar we zijn in veel opzichten minstens even professioneel als grote landen als Duitsland.”
Dit is deel twee uit een reeks over het groeiende belang van internationale coproducties | Zie voor deel 1 de Filmkrant #377 van juni