Cinema onder vuur: Turkije

Over de staat van de Turkse cinema

Illustratie: Aida de Jong

Welke krachten bedreigen de vrijheid van filmmakers? Filmkrant verzamelt in een serie internationale bijdragen hoe politieke en economische krachten inwerken op de nationale filmwereld. Deze maand: Turkije, waar een uitputtende opeenvolging van censuur niet tot meer maar juist tot minder saamhorigheid leidt.

De conservatieve, autoritaire en pro-islamistische AKP (Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling), opgericht en geleid door de huidige Turkse president Recep Tayyip Erdoğan, is inmiddels drieëntwintig jaar aan de macht. Het tirannieke en onwettige beleid van de partij bereikte op 19 maart 2025 een nieuw dieptepunt met de arrestatie van Ekrem İmamoğlu, de burgemeester van Istanboel en potentiële presidentskandidaat. De AKP heeft een alarmerende en langdurige impact gehad op het economische, sociale en politieke klimaat in het land, waarbij ook kunst en cultuur, en specifiek de filmindustrie, niet werden gespaard.

Een van de meest verontrustende ‘bijvangsten’ van de systemische onderdrukking, de geïnstitutionaliseerde censuur en de normalisering van corruptie onder de AKP is de ineenstorting van het collectief geheugen. De stortvloed aan incidenten – geweld, manipulatie, wegkijken – smelt samen tot één warrige massa ‘recente geschiedenis’.

Wie een poging wil doen de huidige staat van de cinema in Turkije te duiden, zoals mij hier is gevraagd, loopt er onherroepelijk op vast dat het onmogelijk is een duidelijk kantelpunt aan te wijzen. Er waren ontelbare kantelpunten – dus waar begin ik?

Begin ik in 2013, met de demonstraties tegen de sloop van de historische Emek-bioscoop in Istanbul, verzet dat de weg bereidde voor de latere protesten in het Gezipark? Of in 2014, toen de vertoning van Love Will Change the Earth, Reyan Tuvi’s documentaire over die protesten, op het Antalya Golden Orange Film Festival werd afgelast? Of bij de gelijkaardige uitsluiting van de documentaire North over PKK-strijders van Çayan Demirel en Ertuğrul Mavioğlu door het Istanbul Film Festival in 2015, zogenaamd omdat het papierwerk van de film niet op orde was, wat ertoe leidde dat tweeëntwintig filmmakers hun films uit het festival terugtrokken en veel toeschouwers wegbleven? Of misschien toch bij het afschaffen van de nationale competitie op het Golden Orange Film Festival in 2017 en 2018 op last van de AKP-gezinde gemeenteraad van Antalya, waar wat werd verkocht als een heroriëntatie naar een meer internationale blik in feite de uitsluiting was van dissidente en kritische stemmen? Of begin ik toch met de achttien jaar celstraf die filmmaker en producent Çiğdem Mater in 2022 kreeg opgelegd omdat ze ervan werd beschuldigd een documentaire over de Gezi-protesten voor te bereiden?

Protesterende filmmakers in Istanbul in 2015

Vicieuze cirkel
Het opsommen van al die aanvallen op de vrijheid van meningsuiting en artistieke expressie blaast misschien het stof van het kortetermijngeheugen. Maar belangrijker is het om te begrijpen hoe die opeenvolging van incidenten geen sfeer van verzet en solidariteit heeft gecreëerd, maar er juist voor heeft gezorgd dat de filmgemeenschap vast kwam te zitten in een vicieuze cirkel: we komen in verweer, verleggen vervolgens onze doelen en vergeten uiteindelijk waar we voor stonden.

Dit is vooral zichtbaar rond filmfestivals, aangezien zij zich afspelen in en afhankelijk zijn van de publieke ruimte (veel meer dan bijvoorbeeld de financiering en productie van films, waar censuur en zelfcensuur achter de schermen blijven). Er zijn drie grote festivals in Turkije: naast de al genoemde in Istanbul en Antalya ook het Adana International Golden Boll Film Festival. Het zijn pijlers onder de bestaanszekerheid van veel filmmakers, gezien het afnemende bioscoopbezoek en de groeiende druk van streamingdiensten. Dat geldt des te sterker voor documentaires en kortfilms, die zonder festivals amper een publiek bereiken.

De festivals in Antalya en Adana worden beide georganiseerd en gefinancierd vanuit het stadsbestuur. De burgemeesters zijn er festivaldirecteur en werken nauw samen met de artistiek directeurs en programmeurs. Tot 2023 kregen beide festivals ook landelijke steun vanuit het Ministerie van Cultuur en Toerisme, maar die steun werd opgeschort na beschuldigingen van censuur die leidden tot het afgelasten van het festival van Antalya. De artistieke, politieke en financiële autonomie waarmee festivals zouden moeten opereren is dus ver te zoeken.

Het Istanbul Film Festival staat daarentegen niet onder toezicht van de lokale politiek, maar wordt georganiseerd door de Istanbul Foundation for Culture and Arts (İKSV), opgericht door de familie Eczacıbaşı, een van de rijkste families van Turkije. Hun industriële conglomeraat investeert al decennia in de kunst- en cultuursector en heeft inmiddels bijna een monopoliepositie binnen het ecosysteem van festivals.

Bij alle drie de festivals komt het steeds vaker tot botsingen met de filmgemeenschap, die zich post-Gezi openlijker politiek uit ging spreken, zowel binnen als buiten de films. In documentaires werd verslag gedaan van de politieke en sociale onrust in de jaren 2010, en speelfilms als Frenzy (Emin Alper, 2015), Ivy (Tolga Karaçelik, 2015) en Inflame (Ceylan Özgün Özçelik, 2017) verbeeldden via politieke allegorieën de onderdrukking en onverwerkte trauma’s.

Promotiebeeld voor The Decree

Gezamenlijk doel
Conflicten met de festivals leiden er meestal toe dat wordt opgeroepen de evenementen te boycotten. Maar in 2017 en 2018 leidde het afschaffen van de competitie voor Turkse films op het filmfestival van Antalya tot een ongebruikelijker vorm van verzet: een groep filmprofessionals besloot los van het festival hun eigen “nationale competitie” te organiseren.

Toen Antalya het jaar daarop een burgemeester koos van de CHP (Republikeinse Volkspartij, de belangrijkste oppositiepartij) leek het tij te keren. Er kwam een nieuw programmateam, de nationale competitie keerde terug en de filmgemeenschap begroef de strijdbijl. Zo werden de lessen van dat alternatief voor de boycotstrategie direct weer vergeten en dacht men niet meer na over de nog altijd even urgente vraag hoe verzet op een duurzame en impactvolle manier kan worden georganiseerd, zonder elkaar uit te sluiten en met systeemverandering als gezamenlijk doel.

De nasleep van het afgelasten van het filmfestival van Antalya in 2023 bewees dat die vraag niet beantwoord was – en door sommigen niet eens meer werd gesteld. Het protest ontstond nadat het festival Nejla Demirci’s documentaire Decree, over een leraar en een arts die werden ontslagen na de mislukte coup van 2016, uit de competitie voor Turkse documentaires had geweerd. Het festival gaf als reden dat een van de hoofdpersonen nog in een juridische strijd rond de zaak verwikkeld was, en dat de film dat proces zou kunnen verstoren. Na protest van juryleden en filmmakers – de aanloop naar een boycot – werd de film alsnog geprogrammeerd, waarop het ministerie en zelfs Erdoğan zich ermee bemoeiden. Het festival werd afgelast, waarna de programmeurs en het stadsbestuur elkaar over en weer van wanbeleid beschuldigden. In 2024 keerde het festival terug, met een nieuw programmateam. Een deel van de filmgemeenschap nam eraan deel, ook al was er beduidend minder publiek. Anderen zetten hun boycot voort en beschuldigden degenen die wel deelnamen van meeloperij.

Patstelling
Dat schisma tussen conformisten, dissidenten en bemiddelaars is helaas een patroon dat in alle facetten van de Turkse filmindustrie terugkeert. Het is funest in de kleinschalige onafhankelijke filmindustrie, waarin vrijwel iedereen meerdere petten op heeft – critici worden filmmakers, regisseurs zijn ook programmeurs. Het is een industrie waarin financiering, aanstellingen en machtsverhoudingen afhankelijk zijn van je persoonlijke netwerk – en van eerdere conflicten, oud zeer en vetes. Het idee om volledig buiten dat systeem te werken is voor velen een ondenkbare utopie. Zonder af te willen doen aan de onvermoeibare inspanningen van vele programmeurs, filmmakers, producenten en critici die ondanks immense financiële en politieke obstakels hun werk blijven doen, lijkt het mij tijd om het sleetse refrein dat we “allemaal in hetzelfde schuitje zitten” te laten varen en zo snel mogelijk het schip te verlaten.

Die patstelling was eerder dit jaar weer te zien rond het Istanbul Film Festival, dat plaatsvond te midden van grootschalige boycots en protesten na de arrestatie van burgemeester İmamoğlu. Toen bij de presentatie van het festivalprogramma bleek dat niet alleen de competitie voor Turkse documentaires was geschrapt, maar ook een programmasectie voor films met queer thematiek, werd dit verkocht als een artistieke en geen politieke keuze. Maar de organisatoren van de Istanbulse Pride Week veroordeelden het als onverholen censuur en riepen op tot een boycot. Die oproep werd opgepikt door het publiek en vond weerklank onder studenten, maar binnen de filmindustrie nam geen enkele organisatie stelling. En dat terwijl de onvrede richting het İKSV en dit festival al jaren groeit; de organisatie wordt ervan beschuldigd cinefilie te misbruiken als dekmantel voor een op winst gerichte, neoliberale mentaliteit. Toch lieten slechts enkele individuele filmmakers en critici op sociale media weten dat ze het festival zouden weren.

Het festival vond plaats zonder al te veel opstootjes – al moesten enkele screenings worden afgelast toen de politie ingreep om een protest in solidariteit met Gaza in te dammen. Sommige boycotters droegen het degenen die wel gingen na; anderen kon het niets schelen. Voor sommige filmmakers die wel gingen was het business as usual, anderen spraken zich uit tegen de boycotters terwijl weer anderen het festival probeerden te gebruiken om zich uit te spreken tegen de onwettige gevangenschap van Imamoğlu en vele anderen. Al met al was de boycot dus vrij betekenisloos, bezien op een collectief niveau.

Collectief geheugen
Boycots zijn als politiek instrument zeker niet alleen in Turkije relevant – zie bijvoorbeeld de protesten rond de twee meest recente edities van de Berlinale en de reacties op onthullingen rond banden met Israël van een financiële partner van Mubi.

Dat lijkt misschien niets met Turkije te maken te hebben, maar we moeten die zaken niet los van elkaar zien. De afzonderlijke boycots zouden elkaar kunnen informeren en versterken – wat zou kunnen leiden tot meer duurzame, meer werkbare en meer doelgerichte vormen van activisme, zonder uiteraard de specifiek Turkse politieke, sociale en culturele dynamiek uit het oog te verliezen. Het opbouwen van transnationale en internationale netwerken van verzet kan ons gevoel van solidariteit en gemeenschap versterken – en biedt wellicht een uitweg uit het sektarisme in de Turkse filmwereld.

Nog belangrijker is dat het kan bijdragen aan een collectief geheugen van verzet. Dat zou eer doen aan al die niet vertoonde of gecensureerde films, hun makers en iedereen die hen terzijde stond.


Öykü Sofuoğlu is een Turkse filmcriticus, journalist en vertaler die woont en werkt in Parijs. Ze studeerde filmwetenschappen aan de Université Paris 8 en publiceerde in onder meer Altyazı, MUBI Notebook, Sorociné en In Review Online.

Vertaling: Joost Broeren-Huitenga