Hoe hard raak je de censor door je film terug te trekken?

Protesterende filmmakers in Istanbul
Ruim een week geleden reisde Sasja Koetsier naar Turkije om zitting te nemen in de FIPRESCI-jury, die op het Istanbul Film Festival de nationale en de internationale competitie zou beoordelen. Een censuurkwestie en de protestactie die daarop volgde, maakten al snel alles anders. Een terugblik na thuiskomst.
"Dit krijg je ervan, als ik de juryvoorzitter ben…" Filmmaker Zeki Demirkubuz, voorzitter van de nationale jury tijdens de 34e editie van het Istanbul Film Festival, begon zijn verklaring over het neerleggen van zijn jurytaak met een grap. Ik vond de humor ongepast. De jury verklaarde zich solidair met de groep filmmakers die had besloten hun films terug te trekken uit de programmering van het festival, uit protest tegen het verbod van de cultuurminister op de vertoning van de Turks-Koerdische documentaire Bakur (North). Met hun actie — een collectieve, symbolische zelfverbranding — zagen de makers doelbewust af van de mogelijkheid hun film aan het publiek te tonen. Het was een woedend gebaar, dat ook deze festivaleditie in één klap van zijn vitale onderdelen beroofde. Voor de betrokken filmmakers was het een pijnlijke, maar noodzakelijke actie in een lange strijd tegen overheidscensuur. De blufferige opmerking van Demirkubuz, die in deze rol persoonlijk nagenoeg niets op het spel zette, deed afbreuk aan de ernst ervan.
Na de afgelasting van zowel de nationale en de internationale competitie (hoewel tien van de dertien films uit die laatste competitie nog wel vertoond werden) besloten wij als FIPRESCI-jury dat er ook voor ons geen taak meer lag. In onze verklaring spraken we onze solidariteit uit met de filmmakers en met het festival. Maar onze beslissing was feitelijk al gedicteerd door de omstandigheden: we bevonden ons niet langer op een festival, maar in een protestzone. Het is nu precies een week later, het festival is voorbij, en wat overblijft is de vraag: was het dit allemaal waard?
Eerst terug naar de feiten: de officiële grond waarop de Minister van Cultuur en Toerisme het vertoningsverbod waar het allemaal mee begon uitvaardigde, was een formele, geen inhoudelijke. North stond niet officieel geregistreerd, wat voor Turkse films formeel een vereiste is voor bioscoopvertoning in eigen land. In de praktijk wordt er niet erg op gelet wanneer het gaat om screenings op festivals, en om die reden vragen de meeste documentairemakers — voor hun films volgt zelden een bioscooprelease — het registratiecertificaat niet aan. Want de procedure kost niet alleen tijd en geld, maar brengt bovendien het risico mee dat er gronden worden gevonden om de film te censureren. Er zijn tal van redenen waarom films in het recente verleden door de evaluatie- en classificatiecommissie ongeschikt werden geacht voor commerciële vertoning: een immorele of opruiende inhoud, het schetsen van een negatief of armoedig beeld van het land, het verspreiden van PKK-propaganda en het ‘verstoren van de openbare orde’.
Çahan Demirel, een van de twee makers van North, had voor een eerdere film over het neerslaan van de opstand van 1938 in zijn geboorteplaats Dersim al een vertoningsverbod gekregen. Voor zijn nieuwste film, een intiem portret van het dagelijks leven van PKK-strijders tijdens de wapenstilstand in 2013, was de kans op afwijzing groot. Dus zagen de makers af van een verzoek tot formele registratie, zelfs nadat het ministerie daar kort voor het festival nog expliciet op had aandrongen.
Wat het festival niet volledig kon voorzien, was de felle en ingrijpende reactie van de filmmakers. Om die te begrijpen is het goed om de gebeurtenissen op het filmfestival van Antalya, afgelopen oktober, erbij te halen. Daar werd een documentaire over de Gezi-protesten, Yeryüzü askin yüzü oluncaya dek (Love Will Change the Earth), door de aan het stadsbestuur gelinkte festivalorganisatie uit de competitie gehaald, op grond van beledigingen aan het adres van de president, die in Turkije strafbaar zijn. De externe commissie die de film had geselecteerd voor de competitie veroordeelde dit als een daad van censuur en juryvoorzitter Can Candan legde zijn taak neer, waarna meer juryleden volgden. Elf makers trokken hun film terug uit de documentairecompetitie, die daarop door het festival zonder verder commentaar werd afgelast. Een collectieve boycot van de filmmakers bleef echter uit, en het incident bloedde dood.
Voor de Turkse filmgemeenschap bracht de afgelasting van North onmiddellijk dit onbevredigend verlopen protest in herinnering, en ditmaal vonden ze dat een sterker signaal nodig was. Een belangrijk detail is daarbij naar de achtergrond gedrongen: dat het in Istanbul niet de festivalorganisatie zelf was die vertoning blokkeerde, maar het Ministerie van Cultuur. Met het negeren van het verbod (dat een dag voor de geplande vertoning naar de festivalorganisatie was verzonden) zou het festival niet alleen een aanzienlijke boete riskeren; diezelfde dag kwam de politie polshoogte nemen bij het festivalkantoor. Het theater waar de voorstelling zou plaatsvinden is met zijn locatie in de krochten van een winkelpassage een gevaarlijke plek om politiegeweld tegen te komen, en de veiligheid van bezoekers op het spel zetten was een onwijs besluit geweest.
In tegenstelling tot Antalya, dat zijn filmmakers het min of meer zelf liet oplossen, schaarde de festivalorganisatie van Istanbul zich direct vol achter de filmmakers die de boycot inzetten. Jullie strijd is onze strijd, was de boodschap. Zo smeedde Istanbul de solidariteit van de filmgemeenschap tot wapen tegen een bemoeizieke, beknottende, onderdrukkende overheid.
Toch was lang niet elke filmmaker, ook niet binnen de Turkse filmgemeenschap, ervan overtuigd dat een solidariteitsbetuiging de vorm zou moeten aannemen van een zelfgekozen vertoningsverbod. Maak je een sterker statement door je film uit de programmering te halen of moet je hem juist laten zien?
Diverse documentaires uit de afgelaste competitie — en let wel, North was voor die competitie niet geselecteerd — hadden het publiek een kritische kijk kunnen bieden op onderwerpen als de legitimiteit van het politiegeweld tijdens de Gezi-protesten (June Fire) of de rücksichtloze gentrificatie van arme, vaak door etnische minderheden bewoonde wijken in Istanbul (Hey Neighbour); ze hadden de herinnering levend kunnen houden aan gewelddadige episoden uit de Turkse geschiedenis waarover de regering stelselmatig zwijgt, zoals de Armeense genocide (Giaour Neighbourhood) of de invasie van Cyprus (Colony). Of ze hadden inspiratie kunnen bieden voor andere vormen van protest: een mars naar Ankara bijvoorbeeld, zoals die in 1977 door 400 filmprofessionals werd ondernomen in protest tegen de toenmalige censuurwet (We Hit the Road). Het zou de eerste documentairecompetitie in de geschiedenis van het Istanbul Film Festival zijn geweest.
Makers die hun film hadden teruggetrokken, waren vaak wel in de bioscoop aanwezig op het tijdstip van hun geplande filmvertoning, al was het alleen al om aan het publiek te vertellen wat de reden was voor hun besluit. Murat Düzgünoglu, de Turkse regisseur van de voor de internationale competitie geselecteerde fictiefilm Why Can’t I Be Tarkovsky, vertelde daar hoe hij met pijn in het hart zijn besluit nam: "De voorstellingen waren uitverkocht en we waren zo blij. We hadden het geluk onze film op het festival te kunnen vertonen, en nu is dat niet gebeurd." Maar: "Deze actie was belangrijk omdat er een vorm van protest nodig was." Andere filmmakers besloten om hun film juist wel te vertonen. "We hebben er vijf jaar over gedaan om deze film te maken en we zijn voortdurend in gevecht met censors," vertelde Aysim Türkmen voorafgaand aan de vertoning van haar film Cekmeköy Underground. "Na wat er met North gebeurde hadden we 24 uur om na te denken, en ik heb besloten de film niet terug te trekken. De tijd zal leren welke beslissing de beste was."
Het was de Human Rights in Cinema-competitie die als laatste sneuvelde. Toen die midden vorige week nog overeind stond nadat de nationale competitie, de nationale documentairecompetitie en de internationale competitie al waren gevallen, bestempelde een festivalmedewerker dat als "ironisch". Daar kun je ook anders tegenaan kijken. Een van de makers in deze competitie die ervoor koos zijn film wél te blijven vertonen, was de Iraanse regisseur Ayat Najafi. Hij filmde zijn zus Sara tijdens het organiseren van een concert met vrouwelijke solozangers; een proces van jaren waarin zij behendig en volhardend een klein beetje ruimte weet te scheppen binnen het verbod voor vrouwen om in het openbaar hun stem te laten klinken. Het is een vorm van repressie waarbij de Turkse kwestie nietig lijkt, maar Najafi is de laatste om die te bagatelliseren: "Als je er nu niet tegen in opstand komt, loop je het risico dat je eindigt in een situatie waarin je je nog veel moeilijker kunt verzetten." De vrouwen in zijn film No Land’s Song hebben niet alleen indrukwekkende stemmen, ook hun mentale veerkracht dwingt respect af. De een huilt en de ander zingt, wanneer de zoveelste obstructie kort voor het geplande concert het hele project alsnog in het water dreigt te doen vallen; even stoïcijns worden zowel de strijd als de kunst weer voortgezet. En ook al verandert daarmee nog niets aan de wet: het concert komt er.
In Istanbul dreigde de strijd dit jaar de kunst te overschaduwen, en de grote nadruk op die politieke kwestie heeft het festival in een moeilijke positie gebracht ten opzichte van financiële en artistieke partners. Voorlopig is het enige resultaat dat nu ook de documentaire- en de kortfilmcompetitie op het Ankara Film Festival (komende donderdag van start) zijn afgelast. Op die onderdelen kan volgens de festivalorganisatie geen eerlijke competitie meer worden gehouden, nu de minister heeft laten zien dat de registratie kan worden gebruikt als argument om filmvertoningen te blokkeren; North was bovendien opgenomen in de documentairecompetitie van Ankara.
Het festival besloot de registratie-eis tot in zijn absurde consequentie door te trekken en zet daarmee de frontale aanval op het censuurbeleid voort. Maar of het laten sneuvelen van de competities de overheid doet wijken, staat nog te bezien. Tot aan de verkiezingen op 7 juni zal Erdogan geen haarbreed toegeven. Dat hij zich door niemand iets laat vertellen hoort tot de kern van zijn imago, en de aanhangers van zijn AKP zien het graag zo. Het is dus te hopen dat de Turkse filmgemeenschap de onverstoorbaarheid van de Iraanse zangeressen kan opbrengen: doorgaan met de kunst is ook een manier om de strijd niet op te geven.
Sasja Koetsier