Alpha

Voor en tegen

Alpha

Net als op het festival van Cannes oogstte Julia Ducournau’s Alpha ook binnen de Filmkrant-redactie uiteenlopende reacties. Een stem voor en een stem tegen.

VOOR Ronald Rovers

In haar derde speelfilm vindt Julia Ducournau opnieuw een uitgesproken vorm om trauma en transformatie te verbeelden. De rauwheid van zijn voorgangers wordt hier ingeruild voor kwetsbaarheid.

Julia Ducournau is een van de meest indrukwekkende filmmakers die de laatste tien jaar de camera hebben opgepakt. De jury in Cannes herkende in 2021 de kracht van Titane: met wat nog maar haar tweede lange film was, won ze de Gouden Palm.

Ducourneau liet in 2011 al van zich spreken met de kortfilm Junior, waarin de dertienjarige Justine na een buikgriep letterlijk haar kinderhuid afschudt en als tiener terugkeert naar de middelbare school, waar de jongens al volop bezig zijn met het objectiveren van vrouwen.

Raw

Vijf jaar later presenteerde ze haar speelfilmdebuut Raw (2016), waarin de coming-of-age van haar hoofdpersonage (dat opnieuw Justine heet) zich vermengt met woede en wraak op al die figuren die haar hun wil proberen op te leggen: haar medestudenten, haar militant-vegetarische ouders. Ze kiest voor de aanval. Als kannibaal; Ducournau heeft gevoel voor humor.

Een andere jonge vrouw, Alex, verwerkt in Titane het trauma waarin ze als kind op het randje van de dood werd gebracht door toedoen van haar vader, de man die haar juist had moeten beschermen. Haar bijna-doodervaring in een auto transformeert in een auto-fetisj wanneer ze volwassen wordt. Ze meet zich letterlijk een harnas aan. Zo kan ze mannen en hun geilkijkerij op afstand houden. Vervolgens ontmoet ze een man die wel onvoorwaardelijk van haar houdt en niet haar lichaam wil. Zelfs als ze hem op de proef stelt, zegt hij nee.

Titane

Alpha heeft niet dezelfde rauwe creativiteit als Titane en Raw in het verbeelden van trauma en transformatie, maar het is niettemin een sterke derde film over diezelfde pijn van opgroeien in een wereld die je dreigt te vermorzelen. Alpha is ook iets letterlijker autobiografisch dan de andere films: hij verbeeldt Ducournau’s beleving van opgroeien in de beginjaren van de hiv/aids-epidemie. Wat je als kijker ziet en hoort, wordt in vrijwel elke scène bepaald door het perspectief van de dertienjarige Alpha, al zijn er ook een paar scènes vanuit het gezichtspunt van Alpha’s moeder – het delen en doorgeven van ervaringen tussen generaties vrouwen is een impliciet element in de film.

Alpha woont bij haar moeder (gespeeld door Golshifteh Farahani), die als arts geconfronteerd wordt met een toestroom van patiënten met een onbekende dodelijke ziekte. Alpha heeft de dreigende dood al eerder van dichtbij gezien in de persoon van haar verslaafde oom Amin (een uitgemergelde Tahar Rahim), een jaar of negen, tien geleden, maar dat weet ze niet meer. Ze schrikt wanneer Amin plotseling weer in haar slaapkamer ligt. Maar afkicken of niet afkicken: het maakt allemaal niet meer uit. Amin begint te verstenen. Dat is wat er in Alpha’s hoofd gebeurt met mensen die sterven aan aids. Eén besmette naald was genoeg.

Die verstening kun je interpreteren als de dood gezien door de ogen van een kind, maar ook als een verbeelding van de ontmenselijking waarmee slachtoffers door homofobie en andere maatschappelijke angsten jarenlang te maken hadden.

Trauma en razernij wisselen elkaar af, zowel bij Alpha – die we ook als vijf- of zesjarige zien in flashbacks die illustreren hoe de geschiedenis met Amin zich blijft herhalen – als bij haar moeder, die gedesillusioneerd raakt omdat de medische wetenschap machteloos lijkt ten aanzien van deze situatie. Ze vertoont een soort regressie naar het magisch denken van haar moeder, Alpha’s grootmoeder, die Amins ziekte toeschreef aan ‘de rode storm’. Daarom begint en eindigt de film met een beeld van rood woestijnzand dat door de straten waait.

Door het kinderperspectief heeft Alpha niet de woede van Ducournau’s eerdere films: Alpha heeft nog niet de kracht van Justine en Alex, die hun eigen koers kunnen bepalen. Deze derde film is kwetsbaarder en gehavender, omdat het over een crisis gaat waar mensen middenin zitten zonder dat ze er iets aan kunnen doen. Zoals je in een woestijn de zandstorm alleen maar kunt laten uitrazen.

Dwars door die storm blijven we Alpha volgen. Door een combinatie van het spel van de jonge Mélissa Boros en Ducournau’s regie voel je voortdurend een afstand tussen Alpha en de wereld. In haar korte leven heeft ze die wereld leren wantrouwen. Toch staat ze ervoor open: ook al is alles wankel, elke dag wordt ze sterker.

In haar Engelse les komt Edgar Allan Poe’s A Dream Within a Dream voorbij. Een gedicht over afscheid en verlies, dat vraagt of de realiteit slechts een illusie is. De laatste regels van het gedicht “Is all that we see or seem / But a dream within a dream?” kun je in de film lezen als een harnas, een reflex van het lichaam dat zoveel verdriet niet kan verwerken. “Dus alles is nep?”, vraagt Alpha aan haar docent. Want dat zou tenminste iets helpen.

Alpha

TEGEN Roosje van der Kamp

In Alpha probeert Julia Ducournau haar kenmerkende bodyhorror te gronden in concept. Maar een dubbele verhaalstructuur resulteert in een verwarrende spagaat tussen betekenisloosheid en overduidelijkheid.

Een banale woordspeling luidt het verhaal in. “Je crois que j’ai attrapé quelque chose”, zegt een man. Inderdaad: hij opent zijn hand en er kruipt een lieveheersbeestje in. Maar hij heeft niet alleen een insect te pakken (attrapé als in “gevangen”), maar ook een via het bloed overdraagbare ziekte (attrapé als in “opgelopen”), die haar dragers langzaam verandert in marmeren beelden – een stijlvolle variant op de aids-crisis.

Is het nog een allegorie te noemen als er alleen een esthetische laag over de werkelijkheid wordt gelegd, zonder dat dit tot nieuwe inzichten leidt? Het beeld van een ziekte die haar dragers in menselijke standbeelden verandert, broos en stijf, is raak. Maar wanneer dit beeld vervolgens alleen als visueel motief wordt ingezet, zonder dat er meer achter schuilgaat, blijft het een lege geste. Alsof de marmerziekte louter een decorstuk is.

In haar derde speelfilm vraagt Julia Ducournau zich af wat er zou gebeuren als een aids-infectie zichtbaar was. Een interessante vraag, ware het niet dat de film in feite draait om de mogelijke infectie van de dertienjarige Alpha, die de ziekte wellicht heeft opgelopen door een vuile tatoeagenaald. In een verhaal dat zo letterlijk is, voelt de ambiguïteit rondom haar infectie misplaatst. Uiteindelijk lijkt het ook niet echt uit te maken: de tests en resultaten zweven grondeloos in het verhaal, zoals de mysterieuze rode wind rondom Alpha’s appartement duizenden zandkorrels blaast.

Al snel wordt duidelijk waarom. Want zelfs zonder besmetting is Alpha al gemerkt. Dan heb ik het niet alleen over haar bovenarm, waarop een grote getatoeëerde A prijkt, te diep gezet, haar huid rood en opgezwollen. Nee, Alpha wordt niet alleen getekend door die tatoeage of door de mogelijke infectie, maar vooral door het verleden. Ook dat wordt uitgespeeld. Er zijn twee tijdlijnen, heden en acht jaar geleden, die als een dubbele helix naast elkaar bewegen. Het voelt alsof er twee losse films langs elkaar lopen, die dan wel dezelfde thema’s behandelen, maar nooit echt integreren.

Het verleden is dan ook geen herinnering, maar een parallelle werkelijkheid, die elk moment schaduwen en reflecties werpt in de andere tijdlijn. De twee tijdlijnen draaien om elkaar heen. Soms schuren ze zo dicht op elkaar dat ze elkaar haast raken. Gevoelens uit het verleden vervormen de werkelijkheid nu. Of, zoals de film het in een geforceerde verwijzing naar het gedicht van Edgar Allan Poe stelt, het is allemaal “een droom binnen een droom”.

De dood wist de herinneringen niet uit. Toen Alpha kind was, stierf haar hond Flipper. Wanneer ze de deur van hun appartement opendoet, schrikt ze nog steeds, alsof Flipper elk moment op haar af kan springen. “Ik weet niet hoe ik ermee kan stoppen”, zegt ze in deze vroege sleutelscène. Haar moeder kijkt haar verbaasd aan: “Waarom zou je willen dat het stopt?” In dit korte moment ligt de hele film besloten: het onvermogen om los te laten en de pijn die tegelijk een houvast vormt. Ducournau levert dit kernachtige inzicht onmiddellijk via verklarende dialoog – te expliciet voor het gevoelsmatige register waar de film op bouwt, alsof ze voortdurend twijfelt of haar film wel op eigen kracht kan staan.

Het idee om rouw op deze manier te verbeelden is prachtig: de wens om verdriet levend te houden, het te voeden en opnieuw te beleven, alleen omdat het alternatief – vergeten en doorgaan – zoveel erger is. Toch voelt de uitvoering ongemakkelijk, het verhaal wankel. Scènes worden louter opgezet om een beeld te creëren. Bloed stroomt door water, het bevlekt een witte volleybal, het druppelt op een diavoorstelling. Al dat bloed vloeit prachtig. Maar het blijft los zand.


Alpha draait vanaf 25 september 2025 in de bioscoop.