LE PACTE DES LOUPS
Fantasmagoria
Mohawk Mani (Mark Dacascos) als fijnzinnige martial arts-beoefenaar
De Franse regisseur Christophe Gans raakte toevallig betrokken bij de groots opgezette Europese genrefilm Le pacte des loups, overschreed fors draaitijd en budget, om vervolgens in eigen land meer dan vijf miljoen bezoekers naar de bioscopen te trekken. Een dwaaltocht door het donkere sprookjeswoud, waar het Beest wacht in de schaduwen.
We schrijven herfst 1766, Anno Domini. Ridder des Konings Grégoire de Fronsac (Samuel Le Bihan) arriveert met zijn bloedbroeder, de Mohawk Mani (Mark Dacascos), in het diocees Gévaudan om een onderzoek in te stellen naar een reeks moorden, toegeschreven aan een monster in de gedaante van een reusachtige wolf. De libertijnse avonturier De Fronsac heeft wat van de wereld gezien en gelooft niet in spoken, laat staan in wolfmonsters; achter de ongerijmdheden rond de vermoorde, verminkte vrouwen en kinderen vermoedt hij mensenwerk.
Tijdens zijn missie ontmoet hij de invloedrijke familie De Morangias, waarvan dochter Marianne (Emilie Dequenne, Rosetta) direct de ridderlijke aandacht heeft, en zoon Jean-François (Vincent Cassel) verklaard scepticus blijkt van De Fronsacs verlichte theorieën en onorthodoxe werkmethodes. Wekenlang houdt een leger vrijbuiters, vallenzetters en jagers in de uitgestrekte bossen vergeefs een klopjacht; het creatuur blijft onschuldige slachtoffers maken, het volk mort en in decadent Versailles raakt het geduld op. Bij het invallen van de winter nemen de macabere gebeurtenissen een dramatische wending.
Imaginair
Na twee jaar vruchteloos zoeken naar financiering voor zijn ‘Kapitein Nemo’-project kwam Christophe Gans (Antibes, 1960) in contact met Stéphane Cabel, auteur van een scenario over een nooit opgehelderde moordserie tussen 1764 en 1767 in de Franse provincie. Gans, die al in de vroege jaren tachtig in het fanzine Rhésus Zero en het legendarische Starfix de genrecinema vurig verdedigde, zag in het Gévaudan-mysterie een complexe avonturenfilm van epische grandeur waarin het escapisme soeverein regeert: Le pacte des loups werd geboren.
Over de met kaarsen belichte kerkscène, waarin de dubieuze priester Sardis (Jean-François Stévenin) voor zijn plattelandsparochie hel en verdoemenis preekt, zei Gans in het Franse Studio Magazine: "Ik ben erin geslaagd iets te verbeelden dat puur imaginair en cinematografisch is." Waarom de werkelijkheid proberen te herscheppen, ja, zelfs maar te benaderen, als het visualiseren van het ongrijpbare zoveel prikkelender kan zijn?
De wolvenlegende uit pre-revolutionair Frankrijk is behalve een royaal met detail besprenkelde, superieur aangeklede avonturenfilm en een impliciet pleidooi voor de fantasie ook een reis door de verborgen historie van de Zuid-Europese en Aziatische genrecinema. Sommige van de talrijke cinefiele referenties overstijgen hun louter beeldbepalende karakter: uit iedere elegante camerazwenking, irreële slagschaduw en anderwereldse locatie spreekt het erfgoed van de twee grootmeesters der Italiaanse fantastiek, Mario Bava en Riccardo Freda. Raadselachtig veranderen nevelen van tint, spiegels en doorgangen herbergen geheimen, in een glas vergiftigde wijn schuilt het doodsvisioen, geel-oranje toortslicht danst door het winterwoud van de Gévaudan.
In een spookachtig mooie scène houden Marianne, Mani en De Fronsac, te paard onderweg door de bossen, halt bij de overwoekerde ruïne van een Tempelierscommanderij. Is het inbeelding, of huilen daar de geesten der ketters die er onder het régime van de Kruisridders hun gruwelijke brandstapeldood vonden? Het is de weerklank van Bava’s La maschera del demonio, van Freda’s Lo spettro, die altijd terugkerende geest van een begraven fantastische-filmcultuur.
Waagstuk
De mediterrane frissons van Bava’s barokke horrorsprookjes en Freda’s gotische kostuumdrama’s worden vervlochten met de wilde jongensboekromantiek van The last of the Mohicans, met de volkse sfeer van Hammer-griezelfilms en de sexy pulpromantiek van de ‘Angélique’-reeks. Qua techniek grijpt de voormalige uitgever van het in Aziatische genrecinema gespecialiseerde tijdschrift HK Orient Extrème Cinéma terug op de meticuleuze cadrages van Japanse spookfilms uit de jaren zestig, de gevechtschoreografie van martial arts-klassiekers als Chang Chehs The one-armed swordsman en montage-acrobatiek uit recenter Hongkong-werk van John Woo, Tsui Hark en Ching Siu-tung.
Is het palet van deze ambitieuze film overladen met personages, referenties en zijlijnen? Ja. Heeft de film een meerwaarde voor mid-dertigers opgegroeid in een Europa waarin de populaire cinema uit eigen contreien en Oriënt nog alom present was? Zeker. Maar in deze tijd van éénregelige concepten, grensoverschrijdende cultuurvervlakking en grauw realisme verdient dit fantasievolle waagstuk respect: ieder aspect ervan ademt de tradities, verbeeldingskracht en pluriformiteit van een non-Amerikaanse filmcultuur, leidt ons naar oude bronnen. De Frans gesproken film verloochent nergens zijn oorsprong, hoewel de distributeur dat niet wil weten en er de onzinnige hertiteling Brotherhood of the wolf op plakte.
Markante acteurs van diverse nationaliteit en achtergrond (Jean Yanne, Monica Bellucci, Johan Leysen en Edith Scob, actrice uit Franju’s Les yeux sans visage) vertolken de kleurrijke nevenrollen. Spetterend is de montage onder supervisie van David Wu, voormalig editor van Chang Cheh die al in 1995 Gans’ manga-adaptatie Crying Freeman scherp sneed. De afwisselend gracieuze en opzwepende fotografie van Dan Laustsen benut het CinemaScope-formaat tot aan de beeldperiferie en Joseph LoDuca’s soundtrack complementeert de visuelen met een klanktapijt sfeerverhogende musica exotica.
Het romaneske vertelraam waarin de legende werd gekaderd, tenslotte, verheft dit werk boven een ‘gewone’ genrefilm: decennia na de Franse Revolutie herinnert de grijze kasteelheer Thomas D’Apcher (Jacques Perrin) zich op de laatste avond van zijn leven hoe De Fronsac en Mani bij zijn vader op het domein arriveerden en hem als jonge knaap in dat bizarre avontuur betrokken. D’Apcher neemt afscheid van zijn bedienden, waarna hij zich met zijn gebruikelijke glas wijn terugtrekt: terwijl buiten het woedende volk dorst naar het laatste aristocratenbloed, begint hij te vertellen over het oude Frankrijk. Hierin besloten ligt zowel een weemoedige reflectie over een verloren tijd doortrokken van folklore en bijgeloof, als een diepe revérence voor de verhalenvertellers uit de Gouden Eeuw van de Zuid-Europese genrecinema die zoveel herinneringen schonken aan een celluloidverslaafd knaapje dat Christophe Gans heette.
Oliver Kerkdijk