World Wide Angle (NL) – 14 september 2016

  • Datum 14-09-2016
  • Auteur
  • Deel dit artikel

De twee euro-film

Met De Twee Euro-Film vieren we de 100ste World Wide Angle, de serie die Adrian Martin in oktober 2007 begon. Martin vroeg zestig vrienden en collega’s uit film, wetenschap en literatuur om een korte tekst over een buitengewone, wonderlijke, misschien zelfs onbekende film die iemand toevallig vond — in de uitverkoop, in een doos bij het afval, op een vergeten plank, in een ander land — en voor minder dan twee euro kocht. Niet iedereen hield zich aan de regels maar ook dat hoort bij het spel.

Er schuilt iets nostalgisch en iets provocatiefs in dit idee. In deze tijd van streamen, downloaden en torrents is het idee om een dvd of vhs te zoeken en te kopen misschien al achterhaald. Iets wat je vroeger deed. Maar toch. Voor een cinefiel is het een fundamenteel andere ervaring om een film te ontdekken als zij of hij er niet bewust voor kiest om iets te kijken en het onbekende een kans geeft. Het Twee Euro Film-project is een reflectie van wat het betekent om het toeval een kans te geven, het onvoorspelbare, iets waarvan we misschien nog nooit gehoord hebben… en te kijken waar dat toeval ons heen voert. Dit is een selectie van acht teksten. Alle zestig bijdragen zullen in november gepubliceerd worden in nr. 7 van Lola (lolajournal.com).

Adrian Martin
Criticus, video-essayist, Spanje

Meestal wist de dvd-sectie van Woolworths in Frankfurt me niet echt te verleiden. Maar op een mooie dag in 2015, vlak voor ik de stad zou verlaten, vielen me grote tafels op die voor de etalages op de stoep waren uitgestald. Bovenop lagen honderden goedkope dvd’s. Daartussen zat een mysterieus item dat ik niet kon laten liggen… … und nichts als ein Fremder, met Olivia de Havilland, Robert Mitchum, Gloria Grahame, Frank Sinatra, Broderick Crawford en Charles Bickford! Oh, en geregisseerd door Stanley Kramer. Ho, wacht even! Leert niet elke intelligente cinefiel zichzelf plichtmatig om Kramer bijna ongezien te haten?
Toch riskeerde ik het om Not As a Stranger (VS, 1955) te kijken, Kramers regiedebuut dat zich schuilhield achter die Duitse vertaling. En wat is dat een eigenaardige, opmerkelijke film. Ook al hielp het ongetwijfeld de lancering van het ‘jonge dokters die verliefd worden’-genre dat kort daarna op tv en in bioscopen overal om zich heen greep met (melo)drama’s en komedie’s, de ongemakkelijke toon ligt dichter bij Eyes Wide Shut (1998) of tv-serie The Knick (2015-): de lichamen van de helden en heldinnen, in neurose, in verlangen, in verslaving, zelfs in de dood, vallen op een vreemde manier samen met al die bewusteloze of kronkelende patiënten die op stretchers en op operatietafels liggen te wachten…
Meest opvallend is een seksscène die niet van deze wereld is — die ons rechtstreeks naar een sublieme schemerzone tussen menselijke en dierlijke staat voert. Die begint als we ongeveer 100 minuten in de film zitten (het is een lange film), wanneer de goede dokter Mitchum twee paarden observeert die veilig achter hekken in hun eigen schuren staan, terwijl ze hun paringslied van wederzijds verlangen de wereld in slingeren.
Dan verschijnt de zwoele Gloria Grahame in de deuropening van haar huis, wachtend op Mitchum. De mensenschepselen wisselen diepe blikken uit. Mitchum komt in beweging en opent het hek voor het mannetjespaard (dat meteen agressief steigert), pakt Gloria beet en trekt haar een extatische close-up binnen die tegelijk heen en weer schudt, een beetje uit het lood is gefilmd en out-of-focus is. Dissolve. Zoals het nummer al zegt: wild horses couldn’t drag me away van deze 2 euro dvd.

Not as a Stranger

Alexandra Heller-Nicholas
Wetenschapper, criticus, Australië

Ik zou heel graag een van die hoe-ik-als-cinefiel-ontwaakte anekdotes spuien die zich afspelen rond een inmiddels verdwenen arthousetheatertje en een of andere opgehemelde darling van de Neuer Deutscher Film. Maar mijn realiteit was anders: ik ben een kind van de videotheek en mijn geletterdheid wat betreft films ontwikkelde zich rond de magische woorden ‘7 video’s voor 7 dollar voor 7 dagen!’. Eén titel nestelde zich voor altijd in mijn geheugen als een sleutelmoment in mijn levenslange fascinatie voor cinema: The Suicide Club (VS, 1988) van James Bruce.
Met z’n titel geleend van Robert Louis Stevensons verhalenbundel uit 1878 is het een vrije update van het eerste verhaal ‘The Story of the Young Man with the Cream Tarts’. Maar hier houdt de deftige voorgeschiedenis op. The Suicide Club is nooit op dvd uitgebracht en online is de film alleen maar af en toe te vinden: hij heeft zelfs geen trailer op YouTube. Wat me er toen in aantrok, en wat me nog steeds aantrekt, is z’n ster Mariel Hemingway die de film ook mee produceerde. Toen ik de film de eerste keer zag, had ik haar debuut Lipstick (Lamont Johnson, 1976) nog niet gezien, waarin ze naast haar zus Margaux speelt, noch Woody Allens Manhattan (1979), waarin ze Woody’s jonge geliefde speelt. Ik wist ook weinig van haar familieachtergrond waarin mentale problemen steeds weer rol spelen, de zelfmoord van haar grootvader Ernest in 1961 of zijn sterfdag die in 1996 somber gemarkeerd werd door de zelfmoord van Margaux.
De film volgt een groep rijke, verwende trustfondskinderen in The Hamptons, die zich — doorgedraaid uit verveling over alle luxe — in een feestclub begeven die draait om een kaartspel waarbij de ‘winnaar’ ritueel vermoord zal worden. Gevangen in een incestueuze driehoeksverhouding met de organisatoren Cam (Lenny Henry) en zijn geadopteerde zusje Nancy (Madeline Potter), wordt Hemingways personage Sasha hun wereld binnen gevoerd en onweerstaanbaar aangetrokken door het idee van haar eigen dood. Als ik de film terug zie, hou ik van zijn stijl: het voelt als een mix van Ken Russells Gothic (1986) en Woody Allens Interiors (1978), al is het door het filter van een gewone televisiefilm.
Maar Mariëls actieve rol in de productie van de film en de omstandigheden rond de dood van zowel Ernest als Margaux kennende, biedt The Suicide Club intertekstueel en ondanks zichzelf een van de meest overtuigende verbeeldingen van depressie die ik ken, naast Lars von Triers Melancholia (2011). Mariëls acteren verdient niet bepaald prijzen — niks in de film trouwens — maar met die ene lange take van haar glazige, onbeweeglijke gezicht dat de film opent en sluit, wordt de pijn van leven voelbaar op een manier die ik zelden in films gezien heb. Als cinema kan The Suicide Club misschien geen lof verdienen, maar het vangt wel de koude, doffe pijn die je voelt als je leven verwoest wordt door een mentale ziekte.

Dana Linssen
Criticus, Nederland

In/Flux — Mediatrips from the African World #2 (2013): ik kan me niet eens herinneren hoe ik eraan kwam. Hij ligt al een hele tijd op mijn plank. De dvd is bloedrood. Hij heeft een PAL en een NTSC kant. Er staan acht films op. Je zou kunnen zeggen dat wat ze samenbracht precies is wat we met deze 100ste editie van Adrians World Wide Angle onderzoeken (dat ik zeker 70 procent van de tijd in het productieschema van de Filmkrant World Wide Angel schreef is nu even bijzaak). Deze acht films zullen nooit gecanoniseerd worden. Omdat ze van de andere kant komen van waar canons gemaakt worden. Een snelle zoektocht online leert dat geen enkele film geselecteerd werd voor de Kurzfilmtage Oberhausen of de shorts sectie van het International Film Festival Rotterdam. Geproduceerd tussen 2002 en 2011, een tijd waarin zelfs wij, in ons veilige kleine hoekje van West-Europa, ons begonnen te realiseren dat cinema, naast veel andere dingen, over kwesties van representatie ging. Dat misschien wij, als toeschouwers, zelfs in onze meest passieve rollen van omstanders, medeplichtig waren aan wat niet genoeg of helemaal niet op het scherm gepresenteerd werd. Ook toen waren we al mediawijs genoeg om te begrijpen dat we als filmpubliek willens en wetens overschakelden naar die ‘onvrijwillige’ modus waarin we hoopten te geloven dat cinema’s, zelfs de meest fictieve, ons een ongefilterd Real lieten zien.Deze films dagen die notie uit; ze verzetten zich tegen waarheid, smaak en representatie. Ze veranderen van identiteit; ze lopen in elkaar over, zoals de fasen van een voetreis over een vergeten continent. Oh, hoe de kleuren van de grond langzaam veranderen. Ze gaan allemaal over geheugen en territorialiteit, die meest veranderlijke en onbetrouwbare van de menselijke vermogens. Woest plaatsen ze beeld en geluid tegenover elkaar. Hun zwevende beelden kunnen bedrieglijk poëtisch zijn, hun stroboscopische montage kan onweerstaanbaar funky zijn en hoeveel huizen en bomen ook verbrand zijn om het land tot as te maken (Black Smoke Rising Trilogy) en het beeld te besmeuren, het geluidsontwerp en muzikale compilaties rappen en ratelen en kreunen en steunen als de pijnen van verzetsliederen van de duizenden wier bloed in deze grond is gevloeid. Deze films WEIGEREN om gecategoriseerd en gecanoniseerd te worden, in de beste tradities van politieke en Derde Cinema, deze films van regisseurs, kunstenaars en collectieven van Angola, Ethiopië, Algerije, de Democratische Republiek Congo en Zuid-Afrika.
Ze dagen tijd uit. Ruimte. Ze leven vooruit in achtergebleven tijden zoals de jongeman die langzaam tegen de stroom in loopt in Le sens de la marche. Maar ze zijn allemaal diep geworteld in hun eigen geografieën en geologieën. Alle films claimen lichamelijke aanwezigheid in (ver)stedelijk(t)e ruimtes, reflecteren op de afwezigheid van objecten (zoals de obelisk van Axum in Lightning Strikes en de danser die zijn ledematen buigt, bewegend door de verlaten mijnbouwarchitectuur in Mémoire), objecten die de geschiedenis dragen van postkoloniale strategieën en economieën. Deze films gaan niet over de representatie van de ander — en toch ook weer wel. Ze gaan vooral over zelfrepresentatie. Een bedrieglijk en gewelddadig proces van deconstructie en destabilisatie, elk soort narratief zou een vorm van framing kunnen zijn. En dus praten ze tegen ons via krantenadvertenties en foto’s en plaatjes en Kuifjestrips en posters van The African Queen: ‘That is how we became they / They became those / Those became it / That’s how a race was born’ (My African Mind).

Brecht Andersch
Filmmaker, criticus, Verenigde Staten

In de zomer van 1986 was ik betrokken bij de oprichting van de Austin Film Society met Rick Linklater, Lee Daniel en George Morris. Op een plank lagen twee blikken met Amerikaanse films uit de tweede helft van de jaren zestig van John Luther Schofill die op de een of andere manier in die kamer terecht waren gekomen waar wij kantoor hielden.
We bekeken de eerste die we van de stapel pakten, X-Film, en programmeerden die voor de ‘Psychedelic Cinema’ show. X-Film was een complex werk van een gelaagde symbolische schoonheid, die heilzaam bleek voor onze ziel. De andere film was langer en had de deprimerende hippie-achtige titel Filmpiece for Sunshine. Die lieten we liggen. Toen, op een middag, kreeg ik een telefoontje van onze vriendin Teresa Taylor van de Butthole Surfers. Of we een paar psychedelische films hadden liggen die we tijdens hun 4th of July-show in de Ritz konden laten zien. Ik keek nog eens naar de plank. Die hadden we.
Die nacht van de vierde juli knalde X-Film achter de Buttholes van het scherm en, om een uitdrukking te gebruiken, het publiek ging uit z’n dak. Het was een perfecte match. De symbolische diepte zorgde voor extra, rijke, verborgen lagen van ironische betekenis. Vervolgens gooiden we die hippiefilm Filmpiece for Sunshine op het scherm en, wauw, het volgepakte huis ging totaal door het lint.
De bittere-maar-extatische psychedelische waarheidszeggers uit de jaren tachtig werden voortgedreven maar ook omarmd door een visie uit de generatie van onze ouders. Niet een van vrede en liefde en alle andere hippie-idealen die de titel beloofde, maar van Eros samen met Mars. Ik begreep niet helemaal waar de film over ging, maar er vielen late-jaren-zestig jongeren te ontwaren, die bezig waren met een in Kodachrome-verpakte queeste naar ziel en seks. Een sexy naakt meisje poseerde in een dreamscape, terwijl zwart-witbeelden à la Goldfinger op haar lichaam geprojecteerd werden. Je voelde de hints naar invloeden van andere makers, van Brakhage tot Man with a Movie Camera. Niet door hokjes af te vinken zoals zoveel postmodernen deden, maar als een organisch geheel. Ik hield van wat mijn ogen en oren aanviel, maar ik werd ook aan het wankelen gebracht.
Geschoten op een mix van 16mm en Regular-8, vangt Schofills film uit 1968 de essentie van het mannelijke heteroseksuele wezen in late adolescentie, in al z’n oneindige frustratie, verwarring en van betekenis vergeven complexiteit. Met een soundtrack gevuld met een paar van de beste pop-rock hits van z’n tijd, vertelt Filmpiece op poëtische wijze over het leven van de jonge student (en latere organisator van pornoshows) Steven Sunshine, terwijl hij zijn weg vindt in (en misschien ook uit) de Bay Area van mijn kindertijd. Met een mix van Bruce Baillie en de Scorsese van de jaren zeventig dook dit werk recht mijn negentienjarige psyche in.
Ik heb veel films uitgeplozen met de methode van intellectuele analyse maar Filmpiece raakt me op een plek die verder en dieper ligt dan mijn gedachten. Een plek van puur gevoel waar je alleen kunt komen via een inmiddels verloren soort intuïtief kunstenaarschap en van een uitzonderlijke schoonheid. Filmpiece is des te krachtiger geworden omdat het een werk is dat op allerlei manieren tegen de heersende stroming in gaat, waardoor het intens verontrustend en subversief is.

Patricia MacCormack
Wetenschapper, Groot-Brittannië

Toen ik in 2001 naar Londen emigreerde, was het vergeven van de mankinderen die de exorbitant geprijsde duizendste generatie vhs-tapes met in de jaren tachtig verbannen Video Nasties manisch verzameld en doorleefd hadden. Ik had de meeste daarvan legaal in Melbourne gezien in de dollar-per-week-sectie dankzij de Italianen die in die Australische stad waren komen wonen. Niemand haalde het in z’n hoofd om ze te verbannen.
Een van die mankinderen gaf me een doos met video nasties met het argument dat hij ‘er overheen gegroeid’ was. Eén vhs waarop met balpen ‘Beyond the Darkness’ stond geschreven — in werkelijkheid ging het om Buio Omega (Italy, 1979) — bewaarde ik, omdat ik altijd alleen maar apocriefe verhalen had gehoord van ‘echte lijken die gebruikt werden’ en ‘vreselijke misogynie’ en ‘verdorven nihilisme’ en, natuurlijk, de naam Joe d’Amato die ik bekeek met een mix van geamuseerde liefkozing en verveling.
Toen bekeek ik de film. Toen… was… ik… er… getuige… van. In z’n eindeloos gedubde staat was het alsof ik onder een microscoop recht in mijn libidinale ziel staarde, de cellen kronkelend als ziedende, wemelende, vage pixels. De film was GLORIEUS. De gore was glorieus — spiegelend, rechtvaardig geweld met tussendoor liefdevol, weelderig balsemen. De man was glorieus, Kieran Canter, als een soort jongere Arische broer van Udo Kier, met ogen die naar de andere zijde leken te kunnen zien. Beide vrouwen waren glorieus — Anna Stoppi and Cinzia Monreale (die ik al op mijn arm had laten tatoeëren). De muziek was glorieus (post-Simonetti Goblin). En het onderwerp was het meest glorieus: niet-agressieve necrofilie, een bescheiden, maar bij mij favoriet genre.
In een barokke manifestatie van necrofiele liefde ontvouwden zich de lagen vlees en psychose, en trad ik met de film een vrolijke cineseksuele extase binnen, waar wij beiden letterlijk en figuurlijk lichamen zonder organen werden. Ik kocht meteen een dvd zodat ik de film ook echt kon zien. En ik keek ‘m steeds weer opnieuw terwijl ik die zomer essays moest beoordelen. Ik moet ‘m wel 200 keer bekeken hebben. Nog steeds niet genoeg. Sindsdien heb ik ‘m in verschillende artikelen tot een nobele status verheven (waarschijnlijk alleen nobel in mijn hoofd). Maar zo hebben we allemaal onze vunzige pleziertjes.

Cristina Álvarez López
Criticus, video-essayist, Spanje

Spanje is een goed land voor goedkope dvd’s. Toch nam ik een risico met China Doll (VS, 1958). Om twee redenen: het is een Frank Borzage film waar ik nog nooit van had gehoord; en de titel deed me denken aan Bowie’s ‘China Girl’. Dubbele traktatie: een van die zogenaamd ‘mindere’ films ontdekken die nooit de canon van grote regisseurs zullen halen, en een nieuw hoofdstuk toevoegen over de eindeloze verbanden tussen Bowie’s nummers en cinema. Aan mijn verwachtingen werd niet alleen voldaan. Ze werden flink overtroffen.
Tijdens de openingscredits zweeft een Amerikaans legervliegtuig door de wolkenlucht, alsof het in de hemel danst. Dit idyllische beeld krijgt snel een contrapunt. Ondanks verschillende actiescènes gaat China Doll minder over oorlog dan over Amerikaanse soldaten in een vreemd land, viert het de verwantschappen tussen naties met hele verschillende culturele achtergronden en tradities.
De premisse stamt, om precies te zijn, van een cultureel misverstand: kapitein Cliff Brandon (Victor Mature) betaalt voor een nacht met Shu-Jen (Hi Lua Hi) maar realiseert zich niet dat hij zich volgens de Chinese regels voor drie maanden een huisvrouw heeft verschaft. De film gaat grotendeels over de gevolgen van dit misverstand dat geleidelijk verandert in een romantische verhouding van een ongebruikelijk stel. Als dit clichés zijn, dan worden ze charmant en overtuigend gebracht, met humor en een overweldigende menselijkheid.
De laatste sectie van China Doll is extreem bijzonder vanwege de manier waarop het met zijn emotionele climax omgaat. Oorlog overspoelt het land en de dood is overal. Te midden van deze tragedie die de film verwoest, te midden van ruïnes en lijken, vindt Cliff de baby die hij met Shu-Jen heeft gekregen, wonderlijk genoeg nog in leven. Hij houdt haar kleine lichaam met zijn enorme handen vast en vindt beschutting. Hij trekt zijn legeridentificatie van z’n nek en hangt het haar om. Ze kijken naar elkaar en het voelt alsof dit de eerste blik tussen vader en dochter is die ooit is gefilmd. Cliffs pogingen om het Japanse vliegtuig naar beneden te halen worden afgewisseld met beelden van de baby met het legerplaatje tussen haar kleine vingers, pogend om het naar haar mond te brengen. Een explosie vult het scherm met rook en we horen alleen het huilen van de baby.
Cut naar de slotscène waarin een onvergetelijk beeld de liefdesband bezegelt waarover de film vertelt: een delicate, jonge tiener met Chinese trekken stapt op Amerikaanse bodem uit een vliegtuig; als ze de grond raakt, geeft ze ons een ontwapenende glimlach terwijl ze laat zien wie ze is door, stevig en trots, het ijzeren plaatje te tonen dat om haar nek hangt

China Doll

Ronald Rovers
Criticus, Nederland

Een meesterwerk voor minder dan twee euro. Dat moet The Great Riviera Bank Robbery zijn. Alias Golden Sewers alias Sewers of Gold alias Dirty Money (Francis Megahy, VK, 1979). Meesterwerk is trouwens een groot woord voor deze heistfilm die niet helemaal lijkt te weten wat ‘ie met zichzelf aan moet. Toch heeft ‘ie me nooit meer losgelaten.
Jaren nadat ik ‘m voor het eerst gezien had, toen iemand het internet aan elkaar had geknoopt en Piratebay de nieuwe bibliotheek van Alexandrië was geworden, ben ik gaan zoeken maar ik kon ‘m niet vinden. Geen torrent, geen nieuwe versie, geen goudgerande Criterion-uitgave op dvd. Tegenwoordig is ‘ie online te koop — waarschijnlijk met gruis en al gekopieerd van VHS — maar wat is daar de lol van? Plus: ik kocht de film niet voor twee euro. Ik vond ‘m rond 1985 in een doos die bij mijn ouders werd afgeleverd door de buurman die videotheekeigenaar was. Af en toe bracht hij een doos met VHS banden langs die toch niemand huurde. Het was elke keer een doos vol verrassingen. Het was ook dankzij die doos dat ik porno ontdekte.
Ik heb altijd van heistfilms gehouden. Vooral als ze gevoel voor detail hadden, voor het nauwgezette plannen van een operatie. Wat me altijd heeft gefascineerd aan Sewers of Gold was de tijd die de film besteedde aan de voorbereidingen van de heist. Plus: Ian McShane. Zo wilde ik worden als ik groot was. Met zo’n stem en zo’n kop. De Britse bankovervallers zijn leden van een of andere fascistische splintergroep in het zuiden van Frankrijk en ze hebben het geld nodig om hun operaties te financieren. (McShane’s voice-over was duidelijk uit een andere tijd: "Via hem raakte ik betrokken bij wat ze ’terroristische activiteiten’ noemden.") Elke avond nadat de zon onder ging, keerden de overvallers terug naar hun tunnel in het riool om een meter verder te drillen naar het heilige der heiligen: de kluis vol goud. El dorado. Of het beeld van een stel fascisten op hun knieën door riolen kruipend op zoek naar een betere toekomst een satire op hun politieke ideologie was, weet ik niet. Vast niet, want deze hele bizarre geschiedenis is op waarheid gebaseerd. In 1976 groef een stel fascisten onder leiding van ene Albert Spaggiari zich inderdaad een weg naar de kluis van de Société Générale in Nice en ging er vandoor met wat toen ’s werelds grootste buit was.
Ik kan me eerlijk gezegd niet herinneren hoe goed de film was. Het is te lang geleden. Maar die koppige concentratie op de voorbereiding van een overval, alsof niet alleen de bankovervallers maar ook de schrijver en de regisseur vastzaten in dat riool, ben ik nooit vergeten.

Sewers of Gold

Miriam Ross
Wetenschapper, Nieuw-Zeeland

Op het Argentijnse Mar del Plata filmfestival in 2007 zag ik een nieuwe film die mij en het overwegend jonge Argentijnse publiek totaal verraste. Het woeste verhaal van het Boliviaanse ¿Quién mató a la llamita blanca?, over twee jonge geliefden die meegesleurd worden in een drugheist die hen van de hoge Andes van La Paz naar de junglerivieren bij de Braziliaanse grens voert, zorgde voor veel plezier bij het publiek en applaus voor de bravoure van de protagonisten. Zich met hun bruine huid zeer bewust van hun underdog-status tussen de corrupte Boliviaanse elite en Amerikaanse drughandelaren, geven ze alles wat ze hebben. Als promovendus bezig met veldwerk over de hele Zuidkegel (het zuidelijke gedeelte van Zuid-Amerika), zag ik voor het eerst een eigentijdse film met inheemse hoofdrolspelers.
Terwijl ik in gammele busjes door de Andes reisde, kwam de film in een constante loop voorbij omdat die bij iedereen in z’n dvd-spelers gepropt zat en flitsend op kleine tv-schermen te zien was. De film zorgde voor krantenkoppen in Bolivia vanwege het recordaantal bezoekers, en het sterkte mijn hypothese dat de inheemse volken van de Andes niet zichtbaar aanwezig waren in de Zuid-Amerikaanse film.
Maar hoe kreeg ik een kopie van de film te pakken? In La Paz waren geen dvd-winkels en het was geen film die je op Amazon of andere sites kon vinden. Na een rit door de hoofdstad was duidelijk dat toegang krijgen tot de film geen probleem zou zijn. Bijna alle kraampjes met illegaal spul langs de Prado hadden kopieën, en sommige pop-up stalletjes bij de stoplichten verkochten zelfs alleen maar ¿Quién mató a la llamita blanca?. Ik kan me niet herinneren waar ik ‘m precies heb gekocht, maar het was voor dubbeltjes en niet voor dollars.
Toen ik later producent Roberto Lanza interviewde gaf hij me een andere kopie, maar hij was niet verrast dat ik er een op straat had gekocht. Hij wist dat er geen legale verkooppunten voor dvd’s in Bolivia waren, en hij had gehoopt een deal te maken met de illegale straathandelaren en om zo toch de film te kunnen verspreiden. Maar de onderhandelingen mislukten.
Toen ik de film later wilde vertonen in het Glasgow Film Theatre in Schotland, bleek het opeens weer lastig om een legale kopie te vinden. Ook al was de film gecoproduceerd door het Britse Buena Onda, onder zijn mandaat om politiek georiënteerde films uit Zuid-Amerika te steunen die anders geen steun zouden krijgen, had het bedrijf geen harde kopieën van de film. Dankzij Lanza’s toestemming kon ik de film uiteindelijk toch vertonen met de kopie die hij me had gegeven, maar zonder specifieke markeringen op de dvd, was die in mijn bagage naast de illegale kopie terechtgekomen. Ze waren niet meer uit elkaar te houden.
Sindsdien heb ik ¿Quién mató a la llamita blanca? verschillende keren vertoond en uitgeleend in Groot-Brittannië en Nieuw-Zeeland, nooit zeker wetend of het de kopie was die ik voor dubbeltjes langs de kant van de weg had gekocht of de schijf die in mijn hand werd gedrukt door een genereuze producent. Het is nog steeds een van mijn favoriete Zuid-Amerikaanse films, een die ik echt moet digitaliseren, want de dvd is aan het slijten en straks zit ik zonder mijn jonge Cholito geliefden.

¿Quién mató a la llamita blanca?

Geschreven door